Er trok een storm door Amsterdam, gisteravond. Een kleine, maar hevige orkaan van geluid. Hij woedde binnen de muren van muziektempel Paradiso, waar de IJslandse band Sigur Rós optrad. Zoals ik me voorstel dat de natuur in IJsland kan fluiten en kabbelen, kan rommelen en dreigen, kan donderen, spuiten, kolken en uitbarsten, zo galmde en woei het in de muziek van Sigur Rós. Het geluid kon plotseling opsteken en aanzwellen tot schurend, knarsend, donderend geweld en toch altijd, ergens nog een melodietje hebben, al was het maar in de ijle, engelachtige stem van de zanger in zijn onverstaanbaar taal – of dat nu IJslands of de door hem zelf verzonnen taal was. En ergens, halverwege het twee uur durende optreden, liet de band een stilte vallen, in afwachting van de zanger en zijn lied. Hij zweeg, meer dan een minuut, en de duizend mensen die naar hem luisterden, zwegen mee. Dat moest het oog van de storm zijn, maar het was een stilte zoals die in de natuur buiten zelden voorkomt. De muziek verbeeldde een landschap, was zelf haast natuur, natuurgeweld dat mij in het diepst van mijn ziel raakte. Onwillekeurig moest ik aan de goden denken die werden opgeroepen in die tempel. Ik was vast niet de enige. En na afloop konden we allemaal weer lachen.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.