Je houdt het niet voor mogelijk, dat er paden omhoog zijn, de bergen op. Dat je bij het huis kunt komen dat je op die rotspunt ziet. Misschien duurt het wel zesenhalf uur, terwijl je het hiervandaan kunt zien staan. Misschien zijn de paden steil, moet je soms behoorlijk klimmen of over smalle richeltjes langs een afgrond lopen. Maar ze zijn er want hoe zou het anders kunnen dat daar nog mensen wonen? De wegen omhoog zijn niet goed zichtbaar vanuit het dal. Ze zijn te smal, verborgen achter vouwen in de bergwanden, achter stenen en tussen de bomen. De afstanden begoochelen onze polderogen: je kan uren in de bergen lopen en nog altijd het gevoel hebben dat je niets hebt bereikt dan Sisyfusarbeid. De ervaringen uit Nederland, de verhoudingen van het platteland, de tijd – ze betekenen niets meer in de Alpen. De bergen maken je klein, nietig en nutteloos. De bergen maakten miertjes van ons en lachten om al onze drukke ondernemingen. Ik voelde me beledigd.