Zoals het verdampende water opsteeg, landinwaarts waaide en daar, hoger en hoger, aan het einde van de middag afgekoeld wolken vormde, in onweer kwam en als zachte regen naar beneden viel, zo reisden wij per trein van Nice naar bergdorp Tende. Met de zogenaamde ‘Train des merveilles’, in de richting van Cuneo. De trein is genoemd naar het indrukwekkende landschap waar hij doorheen rijdt, in de richting van het natuurreservaat in de bergen achter Nice en: door grensgebied met Italië.
Dat gebied staat als vanouds onder spanning omdat veel vluchtelingen na hun reis vanuit het zuiden van Italië via Ventimiglia maar ook op hoger gelegen plaatsen, Frankrijk hopen binnen te komen – en de Fransen dat niet willen. Op meerdere stations langs de route kwamen politiemensen door de trein en keken grensbewakers tussen de wielen van de rijtuigen van dit overwegend toeristische lijntje. In de berm zagen we soms stukken stof op stokken bij wijze van geïmproviseerde richtingsaanduiding, hoopjes kleren, achtergelaten tassen en jassen. Het moeten hele lastige en ook levensgevaarlijke routes zijn, want ze voeren door een extreem mooi maar: extreem landschap vol bergen, diepe kloven, wilde stromen en lange, donkere, soms zelf in de bergen omhoog spiralende tunnels.
Wij stapten uit in Tende, een bergdorp met een middeleeuws centrum dat minstens zo mooi als Eze, is, maar veel minder bezoekers lijkt te trekken. En dat ondanks het museum dat in alle betekenissen terecht de naam ‘Musée des Merveilles’ draagt. Tende is het vertrekpunt voor ondernemende wandelaars die het natuurreservaat willen intrekken, over de bergpaden in het grensgebied willen lopen, al dan niet op zoek naar de in het museum tentoongestelde en toegelichte rotstekeningen, aangebracht door prehistorische bewoners. De natuurlijke omstandigheden waarin die mensen leefden, hun cultuur, werk en beeldtaal zijn in het museum op een indrukwekkende manier gedocumenteerd, geanalyseerd en tentoongesteld – tot aan zeer levensechte reconstructies van de rotspartijen en de daarop aangebrachte afbeeldingen van werktuigen, menselijke en meer goddelijke figuren, en de ladders naar een andere wereld. Tekens van een primitieve beschaving die vlak onder het dak van de wereld woonde, dichtbij waar warme en koude lucht al duizenden jaren op elkaar botsten – ook nu nog iedere zomer, elke dag. Waar regen, hagel en sneeuw, bliksem en donder vandaan kwam, waar – wie anders? – de goden tot hen spraken.
Zij wonen er allang niet meer, wij zien andere tekens langs de weg en god is dood. De rotstekeningen zijn soms beschadigd, een enkele is daarom zelfs vervangen door een kopie. In het museum in Tende kun je ernaar kijken, je verwonderen over die taal, die symbolen, en je weer even terug wanen in de oertijd, in de tijd zonder grenzen. Je begrijpt de alpinisten en andere bergbeklimmers weer een beetje beter. In de bergen bij Tende kun je nog altijd de menselijke nietigheid en de strijd met de elementen ervaren. Je kunt er even geloven wat je wilt.
Een extreem luchtgekoelde trein nam ons aan het einde van de middag weer mee terug naar beneden, terug naar het stedelijke, mondaine, verhitte Nice. Ik werd er door de koude lucht bevangen en twee dagen later was ik ziek.