Bijna iedere ochtend stort onze poes zich van het dak van de bijkeuken via de konijnenhokken naar beneden om de kortste weg naar binnen te nemen. Ze heeft dan vlak daarvoor op het dak van die aanbouw gestaan omdat ik, eenhoog, in de badkamer het licht heb aangedaan. Haar uitgemiauwde enthousiasme als reactie op dat eerste teken van menselijk leven in huis is natuurlijk hartverwarmend, maar ik begin me onder de douche dan zorgen te maken. Eergisteren miste ze namelijk op een haar na de konijnenhokken. Zoals het een poes betaamd, overleefde ze die val natuurlijk wel en kwam daarna door het luikje naar binnen gestormd. Toch stap ik soms naar buiten en klim ik op een stoel om haar van het dak te pakken, meestal ben ik daarvoor echter te laat.
Onze poes is gewend om, zodra ze ons ziet of hoort, naar ons toe te komen. Als we er zijn, wijkt ze zelden van onze zijde. Tijdens het ontbijt zit ze bij ons op tafel en als het avondeten op tafel staat, begint ook de poes pas echt aan haar brokjes voor de avond. Als we de hele dag thuis zijn, blijft ook zij binnen, gaat ze hooguit naar buiten om te gaan poepen. Wat je noemt een gezelschapsdier. Ik heb mijn hoop gevestigd op de lente – het seizoen van de afleiding. Want iedere dag vervuld van mensenliefde begint voor onze poes nu nog met die sprong vol doodsverachting. Je reinste katmikaze.