We zouden in Parijs blijven slapen en omdat het begon te regenen, liepen we het eerste hotel binnen dat we tegenkwamen. De receptie was een kleine balie achterin een café en we moesten wachten op een oude dame die met behulp van een kruk vanachter de tapkranen kwam. Ik kon niet goed onderscheiden of ze trekkebeende omdat haar ene been korter was dan het andere of dat ze een versleten heup had, maar haar gezicht vertrok van hevige pijnen, dat was duidelijk. Ze staarde heel lang naar het scherm van haar computer om uiteindelijk te concluderen dat er inderdaad nog twee kamers voor ons waren en ze kwam strompelend achter haar desk vandaan om ons de werking van het elektronische slot uit te leggen.
We gingen op de draaiende trappen met de kinderen in gesprek over de kamerverdeling. Op de tweede verdieping kwamen we langs kamer 21. Ik besteedde in eerste instantie geen aandacht aan het afplaktape op de deurstijlen aan en maakte de deur open. In de kamer stonden twee bedden op hun zijkant gekanteld tegen de muren en in het midden van de kamer lag een uitgedroogd krantje met een aantal spuitbussen. Er viel licht binnen, maar dat viel vooral op een nevel van verf, desinfecterend middel of veel, zeer veel oud stof. Ik sloot de deur meteen en we liepen door naar de andere kamer. Terwijl de meisjes hun vermoeide voeten uit hun schoenen wrikten, ging ik om een andere kamer vragen.
Terug in het café wachtte ik mijn beurt af in het blikveld van de manke madame die langdurig bezig bleef met koffie maken voor drie heren aan de toog. Ze strompelde van het koffiezetapparaat naar de bar en weer terug om de verlangde suiker te pakken en nog eens omdat de mannen er ook een glas water bij wilden. Steeds opnieuw. Ze zuchtte diep en scharnierde moeizaam in haar gewrichten, hinkte van de ene naar de andere kant, steeds met die van pijn verstrakkende mimiek. Toen ze me niet langer kon negeren, leek ze oprecht verontwaardigd over ons probleem.
‘Daar hebben ze hebben me niks van verteld’ zei ze en greep haar kruk. Ze ging eerst op het terras en daarna in de keuken iemand zoeken, maar vond diegene niet en hoekheupte door naar de receptiebalie. Een alternatieve kamer bleek ineens relatief snel gevonden. Geen wonder, want die avond en de volgende ochtend kwamen wij alles bij elkaar niet meer dan vijf andere gasten tegen. Het hotel was schoon maar leeg, het café stoffig, net als de manke madam. Ik voelde medelijden, maar vond niet dat ik haar hoefde te sparen. Aan een van de tafeltjes beneden zat de jonge vrouw die ons eerder had opengedaan een salade te eten. Ze mocht weinig van de manke madam, alleen geduldig wachten tot zij de zaak uit handen zou geven.
Terwijl ik terug naar boven liep met het kaartje van de nieuwe kamer, kwam ik opnieuw langs kamer 21. Veel is te verklaren maar niet waarom ik nog altijd moet denken aan de nevel achter die deur.