Terwijl het voor de schrijverij juist goed was om thuis te zijn – in een omgeving waar alles me uitentreuren bekend is en niets me dus hoeft af te leiden – merkte ik vanalles op dat ik normaal gesproken nauwelijks een blik waardig keurde. Ik voelde me ineens betrokken bij de overbodige objecten, bij vuil en afval, gooide weg en ruimde links en rechts op. Weer terug van de vuilniscontainers ging ik kleine onderdelen van mijn huishouden vervangen die al heel lang aan vernieuwing toe waren. En toen begreep ik dat ik daarmee iets in gang zette, dat dit nog maar het kleine begin van iets veel groters was. Langzaam maar zeker zou ik ieder voorwerp in mijn huishouden gaan vervangen, net zolang totdat er sprake was van een geheel nieuwe inrichting – terwijl het huis ogenschijnlijk zichzelf blijft.