Gisteren was ik in Brabant, ter gelegenheid van de inauguratie van een goede vriend tot bijzonder hoogleraar ‘Diversiteit in taal en cultuur in Brabant’. In zijn oratie ‘Van alterande sorte’, die hij uitsprak in het kenniscrematorium dat Universiteit van Tilburg heet, lichtte de hoogleraar onder andere toe dat het traditionele dialect (dat in zijn woordenschat innig verbonden is aan een pre-industriële samenleving, waarin de landbouw en dus het leven met de natuur centraal staat) weliswaar aan het verdwijnen is, maar dat andere vormen van onderscheid in taal ontstaan, die zich nog steeds aan bepaalde gebiedsgrenzen houden. Zo klinkt de straattaal van jongeren uit Brabant bijvoorbeeld heel anders dan die van jongeren uit bijvoorbeeld Amsterdam of Rotterdam.
Er bestaat ook zoiets als ‘hyperdialect’: een vorm van hypercorrectie in het dialectgebruik als gevolg van het streven ‘stoer’ te willen doen, bij de groep te willen horen; je als groep te willen onderscheiden van anderen.
Eigenlijk stonden de hele middag en avond in het teken van dergelijke ‘hyperdialectiek’. Overal waar mogelijk in de oratie van de jonge professor zelf; in de slotwoorden van de rector magnificus en zeker naderhand, tijdens het aansluitende feest in ‘s Hertogenbosch, was het Brabants de meest gehoorde taal. Alle sprekers (inclusief de vader van de professor, die ook wel met ‘God’ werd aangeduid, tot zijn bescheiden genoegen volgens mij); de nieuw geschreven teksten voor bestaande liedjes die door het gezelschap werden gezongen; het optreden van de carnavaleske De Kleinkeinder – alles werd in van trots gloeiend dialect gearticuleerd.
En hoewel sommige vrienden van de kersverse professor zich beklaagden dat ze tijdens potjes toepen en ‘rikken’ in de afgelopen jaren blijkbaar object van studie waren geweest, genoten ze zichtbaar, bijna als bevrijd, van de rijkdom van hun dialect. Het was een feestdag voor de lokale taal.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.