Het schrijven van een brief kan heel eenvoudig zijn en zijn aanleiding vinden in iets kleins. In een raadsel of in iets uit je directe, dagelijkse omgeving dat weliswaar niet van levensbelang is maar je desondanks, misschien zelfs al langere tijd, bezighoudt. Het zich steeds verder openende heelal achter de sterren die je al direct kon zien. De vraag naar wat de Vlaamse gaai bedoelt met zijn klakkende, piepende praten in zichzelf. Dat rabarber het beste groeit in donkere schuren met een kleine opening – en op weg naar het licht stevige, steeds langere, kronkelende rood-groene stengels krijgt.
Tijdens mijn ouderwetse reis door Europa – met de trein over lange afstanden, langzaam tussen de bergen door en zonder computer of sociale media, schreef ik een paar van dergelijke brieven. Op kamers, bij vrienden in huis. Met de hand. Als een oud ambacht, een bijna vergeten kunst. Ik nam er een paar ochtenden de tijd voor.
Waar gingen de brieven over? Dat is vanzelfsprekend voorbehouden aan de ontvangers. Over wat ik in mijn Berlijnse kamer aan de Wienerstrasse aan stadsgeluiden hoorde; over een ouder echtpaar met een schitterend eenvoudig huis in een Bolognese binnentuin – dat wil ik er wel over zeggen. En eigenlijk; over weinig meer, want dit is vaak genoeg voor de lezers. De brief is een luchtig genre en zeer geschikt voor dieper doordringen in het hier en nu.
De reis van de brief zelf lijkt moeizamer te zijn geworden met de tijd. Waar koop je nog een postzegel, waar vind je een enkele enveloppe? Kun je je brief nog ergens kopiëren en… op de bus doen? Mijn laatste brief had heel goed nog op de bodem van die ene, dof verkleurde rode brievenbus met spinnenweb tegenover de krantenkiosk van station Alba kunnen liggen maar kwam wel degelijk, zij het met twee weken vertraging, aan – ‘met de snelheid van een postkoets’, schreef de ontvanger. Het hier en nu is tijdloos.