We hadden ook thuis kunnen blijven. In zekere zin had het lezen van Het rijk van de tekens van Roland Barthes volstaan om iets wezenlijks van Japan te begrijpen.
Het werk van deze Franse cultuurfilosoof en blogschrijver avant la lettre is verleidelijk als een femme fatale; dan weer toegankelijk, dan weer esoterisch en abstract. Velen worden er door aangetrokken, maar even zo velen ook weer afgeweerd. Nu het lezen van Het rijk van de tekens echter verbonden raakte met mijn eigen ervaringen, besefte ik hoe kraakhelder en scherp Barthes’ observaties en analyses zijn. Hij slaat de spijker op zijn kop – ook meer dan 45 jaar na de publicatie van dat boek nog – in 1970, het jaar waarin ik geboren werd.
Ironisch genoeg las ik tijdens onze reis De zevende functie van de taal van Laurent Binet. Op de eerste pagina van die roman wordt Barthes aangereden, en enkele dagen later zal hij sterven, waarna zich een typisch Frans en toch ‘Eco-iaans’ complot ontvouwt. Dat ik het las, was natuurlijk geen toeval, maar toch: Roland Barthes is dood, leve Roland Barthes!
Het land waar de taal uit tekens bestaat, is natuurlijk zoiets als het paradijs op aarde voor een semioticus als Barthes. En als je geen Japans kent, kun je alleen nog tekens ‘lezen’, niet meer de taal – tenzij je naar het schrift kijkt als beeld. Daardoor ga je op alle fronten beter kijken. Barthes heeft het vervolgens zo precies beschreven, dat kan ik zelf echt niet beter. De luidruchtige pachinkohallen, de stations als werelden op zich, de beleefdheid, de mensenmassa’s, het ontbreken van straatnamen en een centrum in de stad. En dan heb ik het nog niet eens over de heerlijke, vloeiende stijl waarmee hij zijn gedachten en associaties onder woorden brengt… Ik pleit bij deze dan ook hartstochtelijk voor een heruitgave van Het rijk van de tekens.
Natuurlijk schreef hij niet over alles wat er toe doet en misschien beschreef hij ook niet de essentie, maar wel de essentie van wat een buitenstaander ziet van Japan. Of dat meer of minder is dan de Japanners zelf kunnen zien, blijft natuurlijk de vraag.
‘Hier daarentegen stoelt het huisadres op geen enkele abstractie: buiten het kadaster is het een onbepaalde grootheid; het is eerder een feitelijke dan een wettelijke zaak en legt niet meer het verband tussen identiteit en eigendom. Deze stad kan alleen gekend worden door een soort antropologisch onderzoek: je moet er niet met een boek of een adres de weg vinden maar met lopen, kijken, ervaren, wennen; elke ontdekking is even intens als broos, je zult iets slechts kunnen terugvinden door je het spoor dat het in je achterliet te herinneren: een plaats voor de eerste keer bezoeken is die plaats beginnen te schrijven: aangezien het adres niet geschreven staat, moet het wel zijn eigen schrift stichten.’
[Roland Barthes, ‘Zonder adressen’ in Het rijk van de tekens, p. 43-44.]