De meest gestelde vraag over onze reis naar Japan is waarschijnlijk: ‘Was het wat je ervan had verwacht?’ Het is een vraag waar ik maar moeilijk op kan antwoorden. Ik had geen verwachtingen; ik wilde er zijn, en het naar mijn zin hebben. Met verwachtingen groeit de kans op teleurstellingen evenredig sterk. Eenvoudigweg gaan, er zijn en dan weer terugkomen. Dat was mijn bedoeling, en sowieso een garantie voor goed onderweg zijn; alles wat je meemaakt kan tenslotte een avontuur zijn.
Reizen is voor veel mensen een vorm van controleren. De bestemmingen die anderen eerder hebben bezocht, nareizen en afvinken. Controleren of het precies zo is als je gelezen of in films gezien hebt. Boeken en films kunnen ervaringen best vervangen als je geen tijd of geld of het gebrekkige omgevingsbewustzijn hebt dat zoveel massatoerisme en volgzame reizigers kenmerkt. Het zou het zicht niet langer belemmeren, en een zegening zijn voor de uitgeputte, beschadigde landschappen en overbevolkte steden, tempels en andere terreinen van historische betekenis. Ik had ook thuis kunnen blijven.
Maar ergens in het gebied tussen herkennen van wat ik al wist en het volkomen onbekende waarmee ik werd geconfronteerd, probeerde ik ter plekke al iets te begrijpen, stond ik stil bij details – in het land dat alleen maar uit details lijkt te bestaan. Een sticker op de muur; een gebruiksvoorwerp waarvan ik de toepassing niet kende; voor mij ongewone etenswaren in een koeling; de rituelen van de priesters in een tempelcomplex; een gebaar, de motoriek of een gezichtsuitdrukking van de mensen waarmee we te maken hadden. Wat wilden ze daarmee zeggen? Wat gebeurde daar? Wat was dat?
Dat soort vragen houdt mij meer dan een maand na terugkeer nog steeds bezig. Ik kijk naar mijn foto’s, digitale aantekeningen op een geheugenkaart. Ik weet nu nog niet altijd wat ik daarop zie. Het viel bij het felle licht niet mee om foto’s te maken – dat is misschien wel de kortste samenvatting van onze reis.