Direct bij binnenkomst in ‘De kleuren van de Stijl’ werd onze aandacht getrokken door het rood van Barnett Newmann’s ‘Who’s afraid of Red, Blue and Yellow’. Het werd, vanwege de voorgeschiedenis, permanent bewaakt door een beveiliger – die zelf een soort expert was geworden in de ervaring met het doek, zo bleek uit zijn gesprek met enkele andere bezoekers. Het was wonderlijk om het daar in Amersfoort te zien, schuin van boven (al kon je er ook gewoon recht voor gaan zitten natuurlijk). Het diepe rood werkte echt; het zoog, je voelde dat je er gek of kwaad van zou kunnen worden. Kortom: het was nu eindelijk goed gerestaureerd.
Meer dan dit rood, meer dan de primaire kleuren van Mondriaan en Van Doesburg echter, maakten het zwart van Ad Reinhardt en vooral de blauwe sculpturen van Yves Klein indruk.
Ik dacht dat ik een foto van een van Reinhardts zwarte vierkanten schilderijen had gemaakt, maar kon die later op mysterieuze wijze niet meer terugvinden in mijn telefoon. Dat bleek een terugkerend verschijnsel te zijn: S. meende foto’s van routekaarten bij zich te hebben voor onze wandeling naar Soest maar kon die ook niet meer vinden. We moesten blijkbaar maar dwalen, op gevoel verder gaan die middag.
Kleins abstracte schilderwerken en sculpturen onttrekken zich, net als de zwarte werken van Reinhardt, aan de wanhopig naar inzicht zoekende geest. Zoals je ogen in het donker naar licht blijven speuren – totdat je ze sluit. Het enige wat je kunt doen, is de kunstmatige vanzelfsprekendheid ondergaan of je verdiepen in het totstandkomingsproces. Ik geef direct toe dat Kleins zoektocht naar die ene intense kleur blauw die zijn werken zo herkenbaar maakt, me mateloos fascineerde. Ik zag de experimenten, de frustraties en de high fives met de verfmenger Edouard Adam, toen het eenmaal gelukt was tot een soort ‘pure pigment’ ervaring te komen, al helemaal voor me. Op dezelfde manier vermoedde ik in dat ene vierkante paneel van Reinhardt al het hele verhaal van het procédé waarmee hij de laatste jaren van zijn werkzame leven alleen nog maar van die zwarte schilderijen had gemaakt, zoals Schoonhoven zijn witte.
De methode, de monomanie, de trots en de obsessie met de uitvinding die je hebt gedaan. Iets gemaakt hebben dat er nog niet was, dat niet iets betekent maar iets is. En er dan niet meer mee kunnen stoppen tot aan je dood – ook al komt die soms te vroeg.