Mijn moeder geeft doodsberichten door. Mijn oude muzieklerares is overleden en nu is ook het meisje dood waar ik in de eerste klas van de basisschool naast zat en mee op de foto ben gezet op mijn eerste schooldag. Een ‘vriendinnetje’; het meisje dat ik in mijn geheugen koester als het eerste meisje waarvan ik een kus kreeg, een kuis kusje van genegenheid – dat desondanks anders voelde dan alle andere daarvoor. We staan heel leuk op die foto in de klas, vrolijk om al het onbekende dat ons te wachten stond, wijzend naar het bordje met onze naam erop.
Ik meen nu een klein fronsje op haar voorhoofd te zien maar misschien is dat eerder hoe ik me haar herinner. Kritisch is ze altijd gebleven, vertelde mijn moeder, al reserveerde ze een grenzeloos enthousiasme voor het christendom en Israël naar het schijnt. Ze schilderde en illustreerde christelijke kinderboeken, was sceptisch over de traditionele medische zorg en wilde graag naar Portugal emigreren, naar een groep verwante zielen aldaar. Ze had al een kampeerbus gekocht om ermee naar toe te gaan. Maar nu is ze dood. Ze heeft doktersadviezen in de wind geslagen, de haar voorgeschreven medicijnen niet ingenomen en heeft het niet gered.
Ze zal haar eigen beloofde land niet meer bereiken. Ik hoopte dat mijn moeder zou vertellen dat haar familie de mogelijkheden onderzocht om haar postuum te laten emigreren maar ze is teruggehaald naar het dorp waar we allebei vandaan kwamen. En allebei weg wilden, vermoed ik. Er is geen genade.