Ik weet niet zeker of het de eerste keer was dat ik in een museum voor moderne kunst kwam, maar mijn eerste kennismaking met het Stedelijk Museum in Amsterdam ben ik nooit vergeten. Ik was, vermoed ik, veertien jaar oud en heel erg verkouden. Het was 1984 en ik ging naar de tentoonstelling ‘La grande parade’. Grote indruk op mij maakte de enorme trap middenin het museum en het feit dat ik met alle zelfbeheersing die ik vinden kon, mijn hoesten en proesten op moest houden omdat we naar een performance met de theremin gingen kijken. Een helse opgave, die eigenlijk ook nergens op sloeg want alleen de bewegingen met de hand van de muzikant kunnen de lucht zo laten trillen dat de theremin zijn zangerige geluid produceert. Van de andere kunstwerken die ik toen gezien moet hebben, herinner ik me nu niets meer.
Bij het opnieuw betreden van die trappen twee weken geleden moest ik er weer aan denken. Ik was er deze keer met F., die elf is. Zij was weliswaar niet voor het eerst in een museum maar ik was toch benieuwd wat zij ervan zou onthouden. Ze herkende met een zekere blijdschap de stoel van Rietveld, omdat ze die zelf op school hadden moeten namaken en stelde de logische, maar lastiger te beantwoorden vraag naar waarom Mondriaan nou zo beroemd geworden is met zijn schilderijen. Gelukkig is ze, net als haar moeder, gezegend met een sterk visueel geheugen, en ik merkte later dat ze tijdens ons vluchtige bezoek aan de vaste collectie dan ook veel opgeslagen heeft.
Ik wilde zelf graag naar de tentoonstelling van Jean Tinguely en omdat F. interesse in technische dingen heeft, leek het me dat ook zij zich wel vermaken zou, al was het maar door af en toe op een knop te drukken die een van de machines in gang zou zetten. Uiteindelijk bleef ze het langst kijken bij een werk van Agatha Haines, een video van een operatie waarin ogenschijnlijk een met de 3D printer gemaakt orgaan in een menselijk lichaam wordt ingebracht.
Wat ik haar in eerste instantie eigenlijk had willen besparen, maar zelf het allerliefst wilde zien, was de Nederlandse primeur van ‘Mengeles Totentanz’, de installatie die Tinguely gemaakt had nadat hij de verbijsterde getuige was geweest van een verwoestende brand in een schuur van een boerderij nabij zijn huis. Hij kocht de restanten van de brand op (inclusief koeienkadavers, verwrongen landbouwvoertuigen van het merk Mengele en alle verschroeide planken) en maakte er een onheilspellende installatie van die nu ook in Amsterdam spookachtige schaduwen op de muren wierp. Enkele minuten nadat we in de donkere zaal op een bankje waren gaan zitten, zette de installatie, die de hele zaal besloeg, zich in beweging. Overal begonnen bandjes, kettingen en katrollen te draaien en alles begon te scharnieren en zwenken. Door ijselijk piepend ijzer, rammelende kettingen en rijzende en dalende schedels ontspon zich een fantastisch, sinister schouwspel. We hoorden alle bekende geluiden van een boerenschuur vol zuchtende dieren en ijzeren en houten schotten maar dan bij opstekende wind, in een steeds dreigender wordende kakafonie. Alsof magere Hein zijn zeis aan het slijpen was.
De huiveringwekkende muziek rijmde in zekere zin met mijn herinnering aan de theremin. Misschien zal het dan ook juist de ogenschijnlijke zinloosheid, de griezelige vervreemding van de installatie zijn waardoor F. zich Tinguely en ons bezoek aan het museum zal herinneren. Over 32 jaar zal ik het haar nog eens vragen – als ik het niet vergeet tenminste.