Het verhaal zou zo kunnen beginnen: “we liepen in noordelijke richting langs de New River, min of meer Londen uit, al duurt dat te voet best wel lang, zelfs als je een buitenwijk als Harringay begint. En de New River? Die ‘is neither new nor a river’ aldus de bordjes langs de kant” – waarmee de eerste afleiding al begon.
Ondertussen liep het tegen twee uur en was het hoog tijd voor lunch – die voor ons in Groot-Brittannië soms uit een full English breakfast bestaat. Daarvoor weken we af van het voetpad dat we langs het kanaaltje volgden (want dat was het), gingen over de brug, langs een benzinepomp, dichtgespijkerde garages en koffietentjes en kwamen bij een druk kruispunt langs een uitvalsweg van de stad. Daar stond wat we zochten: café ‘Romana’ voor koffie, thee en ontbijt. Het keuzemenu, met daarop tien soorten typisch Engels ontbijt, vijf vegetarische varianten én een keuzelijst met toe te voegen extra’s waarmee je dan weer een nieuwe samenstelling maakte, was een wiskundig fenomeen waarover ik ook zou kunnen uitweiden, als ik dat niet al eens eerder had gedaan.
In café Romana werden we verwelkomd door de glimlach in de opvallende kale kop van een uitermate vriendelijke jonge man, wiens sprankelende ogen diep in hun kassen lagen, achter een donkere entree. Type oom Fester uit de Adams Family. Ook hij was een verhaal op zich. Hij speelde zijn rol als vrolijke, servicegerichte bediende in de lunchroom met verve, bijna te serviel zelfs. Ik meende er iets in te herkennen van wat M. ooit vertelde over zijn werk in een lunchcafé: dat hij een spel maakte van al zijn handelingen, van het opmaken en dragen van de borden, van de gesprekjes met de gasten. Hij acteerde zijn baantje om de sleur dragelijk, om het leuk te houden. In talloze variaties op hetzelfde thema.
Fester bediende naast ons ook een ouder Brits stel dat er vaker kwam en vaste, hem bekende gewoontes had. Ze maakten geintjes die ze duidelijk vaker hadden gemaakt. Bij het afrekenen stak de man echter een sarcastische tirade af over ‘gelukszoekers’ uit het buitenland, die allemaal special snowflakes waren en niet meer wisten wat werken voor je geld betekende. De jonge man probeerde er met een glimlach en zichzelf als hardwerkend tegenvoorbeeld, tegenin te argumenteren maar de nurkse Brit liet zich niet van zijn stokpaard stoten: ‘jij bent een uitzondering maar daar zijn er niet veel van, daarom ben je ook een uitzondering.’
‘Misschien wel dankzij de klappen die ik van hem kreeg,’ zei Fester met een hoofdknik naar zijn vader, die al het bak- en braadwerk in de lunchroom deed. Hij glimlachte nog eens naar de vrouw van het stel, die al bij de deur stond omdat ze dit gesprek niet wilde voeren en wenste hen nog een fijne zondag.
Maar waar ik me eigenlijk niet van af wilde laten leiden, was dit: aan de muur tegenover de toonbank waarachter de kok de traditionele eieren, tomaten en worstjes bakte, hingen twee geplastificeerde afbeeldingen van berglandschappen met gele bloemen, papavervelden, geiten, schapen, paarden, boeren, herders en een yurt. Duidelijk een gebied ver weg, ergens in Anatolië, Afghanistan of Nepal. Nadere bestudering maakte duidelijk dat het eigenlijk geen foto’s waren maar photoshop-montages van een landschap met dieren die nooit zo vlak naast elkaar op een bergweide zouden staan, met een in een traditioneel gewaad gehulde man op een ezel die in een verkeerde verhouding tot zijn achtergrond stond, misplaatst in het landschap. Alles was bij elkaar gepropt. De fotoposters waren geplastificeerde heimwee, gevuld met traditionele elementen, waarschijnlijk uit het land van herkomst van de vader. Zoiets als Engels ontbijt nummer 5, met toevoegingen.
De goede man zei helemaal niets in de tijd dat wij er waren en wierp geen enkele blik op de heimweecollages, die langzaam maar zeker aan het verkleuren waren. Zag hij ze überhaupt nog wel?