Om verder te leven moet ik schrijven. Schrijven is een vorm van begrijpen voor mij, van kennis vergaren – en die vervolgens delen. Desondanks gebruik ik vaak als woorden ‘misschien’ en ‘waarschijnlijk’ en in mijn werkwoorden duid ik regelmatig onzekerheid aan, want mijn kennisleer is die van het vermoeden. Eentje waarin overigens ook fictie waarheidsgehalte kan hebben.
Ik hoop natuurlijk dat ik de dingen zie zoals ze zijn, of op zijn minst: dat ik mijn particuliere perspectief enigszins ontstijg. Toch wil ik niet zozeer het laatste woord hebben – zo dat al bestaat – maar tot een eigen definitie van de fenomenen komen – waarin alle beperkingen in tijd, persoonlijkheid en objectiviteit doorklinken. Want wat ik van iets vind, dat is niet de waarheid, niet noodzakelijkerwijs geldig voor de anderen en zelfs voor mijzelf niet voor altijd. Ik formuleer doorgaans tijdelijke conclusies.
Ik beschouw deze polaroids van de dag, maar misschien wel alles wat ik schrijf, als lemma’s in een groot, organisch groeiend woordenboek. Ingangen in wat uiteindelijk een persoonlijke encyclopedie zal zijn – waarvan dit dan zomaar het voorwoord zou kunnen worden. Deze encyclopedie was niet het doel, er is geen plan, geen voorgenomen lijst van onderwerpen. Het leven, de dood en de liefde komen er wel in voor maar ook weggegooide cassettebandjes, ongelezen boeken en de kauwgomballenautomaten in Berlijn. Ik stel dit nu, na verloop van tijd, eenvoudig vast.
Mijn persoonlijke encyclopedie is een biografie, een samenhangende reeks van losse delen. Die hoef je niet van voor naar achteren te lezen. Hij staat straks in een kast, naast die van vele anderen. Je kunt erlangs lopen, in al die boeken bladeren en denken: ‘Misschien wisten zij alles’…