Woensdag was ik in het donker naar de bosrand gefietst waar vriend JWL tegenwoordig op uitkijkt. Om zijn huis binnen te gaan en voor het raam te gaan staan; om deel uit te maken van zijn woninginrichting. Bij aankomst zag ik hem op de grond voor zijn lege boekenkast zitten, stapels boeken achter hem op de vloer. Hij kwam overeind, liet me binnen en leidde me rond in zijn nieuwe habitat. Na de koffie besloten we de kasten in te ruimen.
Na ampele afweging van alle mogelijke indelingscategorieën had hij besloten zijn verzameling boeken te splitsen in fictie en non-fictie. Iedere indeling kent zijn regels en uitzonderingen, zijn problemen en oplossingen en juist door oplossingen bewerkstelligde problemen. Iedere indeling is op zijn eigen manier zinvol – behalve die op kleur. Dus reikte ik hem de boeken aan en zette hij ze vervolgens op alfabetische volgorde.
We maakten grappen over het enorme ‘station Sloterdijk’, de ruimte die Jeroen Brouwers innam, en namen ons petje af voor Hannah Ahrendt, Ton Lemaire en Rüdiger Safranski. We piekerden over de naam van de auteur(s) van De vier Heemskinderen en vroegen ons af onder welke letter Van den vos Reynaerde moest staan (voorlopig bij de ‘W’ van ‘Willem die madocke maekte’). We vroegen ons serieus af of biografieën, memoires, brievenboeken en andere egodocumenten eigenlijk wel non-fictie waren. En wat te doen met het magische oeuvre van W.G. Sebald?
‘Bij de fictie’ zei JWL daarover beslist, terwijl hij even later over de bijbel twijfelde – en uiteindelijk besloot die in een andere kamer bij de naslagwerken weg te leggen.
We konden tevreden achterom kijken toen ook alle dichtbundels in de kast stonden. Bij de fictie. We dronken nog een biertje, knaagden op door mij meegebrachte borrelnoten en tijdens ons gesprek staarde ik zo nu en dan weer eens in de duisternis achter hem. De filosofie, de alleenzaamheidskunde en alle andere non-fictie moesten wachten tot de volgende dag. Alleen het verzamelde werk van Nietzsche was al een week geleden zorgvuldig uitgepakt en geordend – in een speciaal voor hem gereserveerde kast, die al ruim voor de stapelbedden van de kinderen in elkaar was gezet.
Voor ik kon slapen, moest ik nog een uurtje door de kou fietsen, onder een heldere hemel en een bijna volle maan. Ik reed het bos uit, tussen grijs uitgelichte, berijpte velden en doodstille boerderijen door, af en toe verblind door groot licht.