‘Brendan Francis Behan (1923-1964) was an Irish poet, short story writer, novelist and playwright who wrote in both English and Irish. He was also an Irish Republican and a volunteer in the Irish Republican Army.
His works include The Borstal Boy, The Quare Fellow and The Hostage.
He would regularly meet with friends in the Harbour Lights Bar, now known as Harkins, The Harbour Bar.
It was here he had his last drink in March 1964 before suffering a heart attack. An IRA guard of honour escorted his coffin during a funeral that one newspaper described as “The biggest funeral since those of Michael Collins and Charles Stewart Parnell”’.
Dat was om de hoek, deze tekst op een spandoek en die kroeg stond er tegenover – in een flauwe bocht vol dichtgespijkerde panden, in de straat die naar de pakhuizen van de Guinnessbrouwerij gaat. Ik kende het werk van Behan niet, had alleen weet van zijn reputatie als begenadigd ouwehoer, zatlap en stokebrand. Zichzelf typeerde hij ooit als ‘a drinker with a writing problem.’
Wonderlijk misschien dat er zoveel mensen naar zijn begrafenis kwamen, aangezien hij er zoveel beledigd had. Of misschien ook niet. Want hoewel ook wij regelmatig in de alcoholluchten stonden op de vreemdste uren van de dag, meermaals het pad kruisten van kroeglopers die de weg behoorlijk kwijt waren en zeker ook in St. James en The Liberties duidelijk zichtbaar was waarom Joyce de drank als ‘the curse of Ireland’ typeerde, werd ik toch nieuwsgierig. Sterker nog: ik voelde The Harbour Bar iedere dag aan me trekken en kan ook niet ontkennen dat ik warme gevoelens kreeg bij het begrip ‘home’ waarmee ijzersterke marketeers het Storehouse van Guinness zo succesvol hadden verbonden.
In een vorig leven zou ik misschien de romantiek hebben gekoesterd van ons verblijf met uitzicht op de gigantische brouwerij; alsof het legendarische zwarte, fluweelzachte biertje met de romige schuimkraag daar uit een natuurlijke bron ontsprong en het in de nabij gelegen kroegen zoveel beter smaakte als in de Ierse pub bij mij in Nederland om de hoek. Misschien zou ik toen wel iedere avond naar die kroeg van Behan zijn gegaan – om er net zolang te blijven zuipen totdat ook ik de verkeerde mensen tegenkwam en hen beledigen moest. Met alle gevolgen van dien.
Nu dronk ik mijn Guinness met mate en bezochten we slechts Behans graf. Hij is dood maar zijn werk leeft gelukkig nog. Ik ben benieuwd naar zijn vermeende smakelijke taal, naar de stijl van dit sujet die, dat kan niet anders, van het zwarte Ierse goud doordrenkt moet zijn.