In de maandenlange aanloop naar mijn verhuizing ben ik aan het opruimen. Er is nog nauwelijks iets van te zien, want in mijn huis staan alle kamers, kasten, planken, hoeken en nissen vol en in de kasten bevinden zich heel veel spullen en papieren die ik al jaren niet bekeken heb. Ik moet ze uitzoeken, selecteren wat weggegooid, weggegeven of verkocht kan worden. En natuurlijk: besluiten wat behouden moet blijven na de verplaatsing.
Onderdeel van dit geheel is ook het ordenen van mijn literaire archief, dat na dertig jaar schrijverschap een flinke omvang heeft bereikt. Nadat ik aantekeningen heb gemaakt in diverse boekjes, rondom schrijfprojecten zich in jaren boeken en mappen met prints, knipsels en afbeeldingen opstapelen, eindigen deze projecten uiteindelijk allemaal in dozen. Verhuisdozen, schoenendozen en tegenwoordig grijze, uitvouwbare dozen van IKEA. Daar zit dus alles in. Als zo’n boek af is, ligt de definitieve versie van het manuscript bovenop. Is het project voortijdig gestaakt dan liggen er alleen de mappen en fragmenten in.
Wat het nut van dit bewaren is, vraag ik me nog maar niet af. Wanneer een boek af is, zouden alle plannen en intenties er niet meer toe moeten doen – behalve voor degenen die zich in het ontstaan en de groei van die ideeën willen verdiepen. In theorie zou ik alles weg kunnen gooien maar op een vreemde manier ben ik zelf ook gehecht aan die bronnen, niet ingeslagen zijwegen en geschrapte passages.
Toen ik afgelopen zondag naar het literatuurmuseum in Den Haag was, zag ik een video waarin schrijver Alma Mathijsen daar door de archieven liep, en ineens bekroop me de sensatie dat ik thuis aan het voorsorteren was op mijn plankje in dat pakhuis. Het in dozen stoppen van mijn werk had me al een ambtelijk gevoel bezorgd; alsof je na gedane arbeid je dossier eenvoudig wegstopt naast de andere in een bureaucratische kluis. Om nooit meer naar te kijken, na jarenlange intensieve arbeid. Alsof de doos het eindpunt was. Maar nu ik de dozen van het literatuurmuseum zag, bekroop me nog nadrukkelijker de sensatie van zinloosheid. Want hoe geruststellend en eervol het velen ook lijkt om hun werk daar de laatste rustplaats te geven, als het daar terechtkomt, wordt het overgepakt in de uniforme dozen van het museum. Allemaal hetzelfde van kleur en formaat. Het museum, inderdaad, als oorlogsbegraafplaats.
Je kunt er zelfs bij leven al manuscripten en portretten kwijt, zo blijkt uit de video. Alma bladert er door de eerste handgeschreven bladzijden van Joe Speedboot. Had Tommy Wieringa, ook tijdens een verhuizing, besloten vast wat dozen vooruit te sturen naar Den Haag? Wanneer heb je daar het recht eigenlijk toe? Ik heb thuis ook een mooi portretschilderij hangen van mezelf, zou ik dat dan al kunnen opsturen? Misschien moet ik me eerder afvragen of ik daar wel heen wil met mijn eigen dozen en waarom. Mezelf eens uitnodigen bij B., die daar tegenwoordig werkt, en om uitleg vragen. Of zou dat net zoiets zijn als praten met een begrafenisondernemer, terwijl je nog middenin het leven staat?