Ik vatte voor haar mijn dorp samen, terwijl we er in de schemering doorheen liepen. Links en rechts wees ik een huis aan, of een denkbeeldige figuur:
‘Daar was de steeg waar ik doorheen liep op weg naar muziekles; daar is de School met de Bijbel waarop ik zes jaar gezeten heb; daar zat vroeger een bakker en verderop de slagerij; aan deze kant was speelgoedwinkel Het Geschenkenhuis; daar woonde de kapper met zijn poedel, tot aan zijn dood. Kijk, ze verkopen hier nog wel meubels, meubels die de indruk wekken dat we nog altijd in de jaren ’70 leven. Dat is het huis van de dominee, en hoor je het orgel?‘
Niets was meer zoals het was, alleen God was nog niet verdwenen. Ik besefte dat mijn dorp niet meer bestond, alleen nog in mijn hoofd. En dan niet louter als herinnering, maar ook als een basisstructuur waar met de tijd, met mijn eigen ontwikkeling en die van de wereld om mij heen, veranderingen in waren aangebracht. De wijn, het wegsijpelende geroezemoes van mijn moeders’ verjaardag en mijn levensverhaal tot dusver brouwden een benevelende cocktail in mijn bewustzijn.
Maar tijdens onze korte wandeling langs de rivier, door de wind en in de stilte, keerde het dorp als binnenrijm kraakhelder terug, in de ontvankelijkheid die ik had toen ik er nog woonde.
In de schaduw van de kerk stonden we stil. We werden geroepen door het gakken van de wilde ganzen, en keken omhoog. De trekvogels vlogen in v-formaties over, op weg naar het zuiden. De winter legde een dun laken van wind over het dorp, we kregen het koud. Het werd tijd om te vertrekken. Ik kwam er vandaan, maar hoorde er niet meer thuis. Toch blijft het bestaan, mijn dorp – in het diepst van mijn gedachten.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.