Mijn moeder zag er de oorlog beginnen, toen ze bijna vijf was: Delfzijl. End of the line. Desolate plaats aan zee, en Duitsland aan de overkant. De kranen in de haven werden opgeblazen en vielen om, zodat ze niet meer gebruikt konden worden door de vijand.
Ik wilde er het hotel/restaurant zien dat er op palen stond, een overdekte loopbrug ver in de zee. Het bleek een gedrocht, een vergeeld en beslagen overspelhotel met een sfeerloos restaurant zonder klanten. Gelukkig stond een bocht verder langs de dijk visrestaurant De kleine zeemeermin, ook op palen. Twee weken geleden nog uittorenend boven het kruiende ijs, nu weer uitzicht biedend op het continu van kleur veranderende water van de zee en de Eems.
Mijn moeder, haar zussen en broers kregen van opa en oma naambordjes om. Een ordelijke paniekreactie. Want zo wist iedereen hoe ze heetten, maar wat dan?
We aten fish & chips en werden vriendelijk, bijna hoffelijk bediend door de man van het visrestaurant, die ook maar al te graag vertelde over de zee en hoe het springtij een einde gemaakt had aan het ijs. Aan iedereen die er at, vroeg hij, nadat hij de borden op tafel had gezet: ‘Wilt u er kruiden op?’ en toverde dan een aluminium bus met strooidop tevoorschijn, zijn andere hand nog op z’n rug, in het midden latend welke kruiden het dan precies betrof. We weigerden, al even beleefd.
Twee dagen later had ik mijn moeder aan de telefoon en zij vertelde haar verhaal opnieuw, herinnerde zich niets meer dan wat ik al wist: de kranen die in het water vielen, de naambordjes en de angst, vooral de angst.
Wij genoten van het uitzicht, op de haven en de industrie – de ijzeren long van dit ogenschijnlijk doodse dorp. Maar we genoten vooral van het zicht op de zee, dat steeds veranderde vanwege de straffe wind die continu wolken voor het zonlicht langs joeg. Misschien was dat wel het mooist wat er was, daar aan het einde van Nederland.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.