Ik kijk anders naar de reigers tegenwoordig. Soms zie ik er een in de vroegte, in de verte in de nevels langs de kant van de sloot. Soms vliegt er een verschrikt en met een schreeuw op als we langsfietsen en hem aan de bosrand verrassen. Soms staat er een gecamoufleerd en loerend tussen het riet en zie ik hem ineens toch, in mijn ooghoek. Ik verbeeld me tegenwoordig dat het steeds dezelfde reiger is die geduldig en net op voldoende afstand in mijn buurt blijft. Mijn volgende boek begint met een reiger, met deze reiger, met een roerloos wachtende jager die ineens toe kan slaan. Zodra ik zo ver ben.