Het duurt even voordat we doorkrijgen dat het ondergrondse gerommel dat met enige regelmaat aanzwelt, vlak daarna weer stilvalt en de glazen doet trillen, het dreunen van de diep onder ons voorbijrijdende metro is. Hij rolt vijf verdiepingen lager onzichtbaar voorbij, in een ritme waarop je de klok gelijk zou kunnen zetten, van twee kanten, vlak na elkaar. ‘Als een mestkever die zijn bal stront voortduwt’ probeer ik het te beschrijven, of ‘als gedonder zonder weerlicht dat eraan voorafgaat’. ‘Als een bowlingbal die terugkomt van de kegels,’ zegt S.
Totdat je weet wat het is, klinkt het verontrustend, zolang je nog niet een hele nacht doorgeslapen hebt, verwacht je dat het je wakker gaat houden, steeds zal blijven storen. Maar je vergeet het, je hoort en voelt het al snel nauwelijks meer, het werkt op een bepaalde manier zelfs geruststellend, die onderaardse drone. Hij gaat dag en nacht door, met uitzondering van de uren tussen halftwee en vijf, en sleept al je indrukken en gedachten mee. Weg.