Ik kan het niemand aanraden, de manier waarop ik een roman schrijf. Zelf kan ik niet anders – blijkbaar, want het gaat al jaren zo. ‘Though this be madness, yet there is method in ’t.’
Fase 1
Zodra er uit een grote verzameling ideeën een samenhangend geheel ontstaat, vermoed ik er soms een boek in. En zodra het gegeven, de belangrijkste personages en de situatie of sfeer mij gevoelsmatig voldoende duidelijk is (en dat kan soms jaren duren), begin ik te schrijven. Ik werk dan allerlei fragmenten en verhalen uit waarvan ik vermoed dat die ergens in het boek een plaats moeten krijgen. Ik schrijf niet van het begin naar het einde maar dwars door alle mogelijke lijnen en verbanden heen. Vrijuit, zoals het mij vanonder de vingers komt. Sommige stukken verdwijnen later weer, andere komen er pas bij op het moment dat ik er lijn in ga aanbrengen. Alle losse eindjes laat ik zitten. Dit schrijfproces duurt ongeveer een jaar of twee, aangezien ik niet de hele week ter beschikking heb.
Fase 2
Op een bepaald moment heb ik dan bijvoorbeeld 157 fragmenten of zoals deze keer: 65 hoofdstukken van sterk uiteenlopende lengte. En dan begint een montageproces: het knippen en plakken van alinea’s (soms letterlijk, met schaar en plakband) en het verplaatsen van hoofdstukken. Ik probeer overzicht over het geheel te krijgen door alles te printen en uit te spreiden over de vloer. Ik heb geen isolement, geen klooster of berghut maar eerder een leeg schoollokaal nodig om deze fase door te komen. Het liefst leg ik alle manuscriptpagina’s naast elkaar en loop er dan, als bij de zerken op een begraafplaats, tussendoor… zodat ik ieder hoofdstuk kan zien en vervolgens kan bedenken welke plaats het in moet nemen.
Deze fase volgt overigens vaak op een eerdere, waarin ik de hoofdstukken in enkele regels samen heb gevat en op archiefkaartjes heb geschreven, zodat ik kan schuiven met die kaartjes als met de stukjes van een kaarsrechte puzzel. Maar dat bleek deze keer niet afdoende.
Timmeren, schroeven – dat zou ik het liefst aan zo’n roman willen doen. Nu is het behelpen met schema’s, lijnen en mindmaps. Ik doe een vaat, ik draai een was, ik fiets en ik dagdroom. Ik loop door de stad en ik peins. Ik wandel, ik ga op reis, ik lees en schrijf andere dingen – zoals dit blogstukje – en probeer niet te veel na te denken. En dan, ineens, begrijp ik iets en kan ik weer verder.
Ik weet uit ervaring dat ik geduld moet hebben. Ik worstel maar ik kom altijd weer boven. Wat mij door dit moeizame proces heen sleept, is de overtuiging dat ik aan iets werk dat al bestaat, nog voordat ik klaar met schrijven ben.
Fase 3
Hoeveel fijner zou het zijn om zomaar bij het begin te kunnen beginnen of om geheel volgens plan te werken aan de karakters en hun ontwikkeling, aan een plot en een spanningsboog – maar op die manier kan ik dit eenvoudigweg niet. Dan wordt het een soort huiswerk en verveel ik me te pletter – net als de lezer, dientengevolge.
Pas in de laatste fase van mijn methode, als alle stukken zo ongeveer op hun plek staan, kan ik eindelijk van begin tot einde gaan schrijven – naar de manier waarop de lezer er straks doorheen zal gaan. Dan begint het ergens op te lijken en kijk ook ik met een schuin oog naar wat de meeste ‘professionele’ lezers zo belangrijk vinden.
Deze laatste twee fases nemen doorgaans een klein jaar in beslag.
Het eindresultaat laat nog even op zich wachten. Zoals het er nu naar uitziet, zal ik aan het einde van dit jaar klaar zijn – en het boek op de plank leggen.