Als je iemand op het juiste moment een kop koffie brengt of een naarstig gezocht voorwerp terugbezorgt, wordt je soms al ‘een held’ genoemd. Misschien is het de Nederlander in mij, maar ik ben nogal huiverig voor de inflatie van dit begrip. ‘Held’ is wat mij betreft een bij hoge uitzondering toe te kennen eretitel, voorbehouden aan mensen- of dierenredders, of aan degenen die het opnemen tegen evident grotere en sterkere machten dan zijzelf. Uitzonderlijke mensen, die met gevaar voor eigen leven anderen te hulp te schieten.
Er bestaan natuurlijk wel ‘superhelden’ maar die bestaan gelukkig niet echt. Ik moet de laatste tijd steeds vaker denken aan een van die helden, de hoofdpersoon van de televisieserie ‘De man van zes miljoen’. Hij had ‘bionische krachten’. De ‘zes miljoen’ stond weliswaar voor het bedrag dat in hem was geïnvesteerd maar was voor mijn gevoel ook een indicatie van zijn eigen fysieke en mentale vermogen. De schok was dan ook groot toen hij in een van de afleveringen… ‘de man van zeven miljoen’ tegenkwam. De man die tot dan toe mijn held was geweest, werd ineens geconfronteerd met zijn meerdere (wat – hoe schattig – vooral tot uitdrukking kwam in hun wedstrijdje armpje drukken).
Toen ik de betreffende aflevering laatst terugvond in de krochten van het internet, besefte ik dat ik me van deze hele tv serie eigenlijk niets meer herinnerde – behalve dit ene, schokkende feit. Ik begreep ook helemaal niets meer van waar de personages zich verder nog druk over maakten. Wel zag ik opnieuw de verblufte uitdrukking op het gezicht van ‘de man van zes miljoen’ toen hem bijna achteloos de vraag werd gesteld of hij nu werkelijk had gedacht dat hij de enige was met ‘bionische krachten’.
Zijn verbazing was de mijne. Ik ben zelfs geneigd te zeggen: deze mokerslag is levensbepalend geweest. Sinds aflevering vijf van serie twee houd ik er rekening mee dat er altijd, ergens, in welke vorm dan ook, een ‘man van zeven miljoen’ kan opduiken.