Daar lag hij dan, ineens een man van was geworden. De dood is een schijnvertoning dacht ik, een slechte imitatie van het leven. Toch leek hij heel even terug te zijn. De tijd al langer kwijt, ons al bijna vergeten, wachtend op zijn laatste rust. Thuis, aan de andere kant van het lijden, min of meer degene die hij altijd was.
Het was aan de vooravond van de korte winter. Er werd volop sneeuw, sneeuwjacht zelfs verwacht. Maar eerst zou het nog even behoorlijk herfst zijn op zijn laatste dag. Regen, regen, regen. ‘Goed voor het gras’ zei de drager met wie we over zijn aandacht voor het gazon gesproken hadden gevat. We droegen hem voor een laatste keer door de tuin, van achter het huis via het gangetje naar voren, de grijze wagen in.
Mijn eigen vader heeft hij niet anders gekend dan zo. Tien jaar na elkaar zijn ze nu allebei verdwenen – waarheen is onbekend, opgegaan in rook. Van het vuur is alleen stof voor verhalen over. Iedereen kan nu zelf iets van hem kneden, van de man van was. Ook ik, al heb ik grote moeite om hem samen te vatten in een geschiedenis – die tenslotte zelden het hele verhaal is.
‘Figuurzagen was zijn specialiteit,’ schreef zijn vrouw. ‘Houdoe’ zijn laatste woord.
‘Hij ging zijn eigen weg,’ ging ze verder, ‘soms zonder overleg.’
Hij was een man van klassieke muziek en van de natuur. Ik wilde eigenlijk schrijven: ‘kampeerder van beroep’. Overal was hij thuis en hij floot met de vogels mee op zijn ommetjes en wandelingen. Verzamelde noten, kastanjes en vruchten onderweg en ruimde het afval op. Na een dag krantlezen, puzzelen, tuinieren en kuieren dronk hij graag een biertje. De laatste jaren uit blik, praktisch en niet duurder dan nodig, van een huismerk genaamd ‘Dorst’.
Hij was een man van grappen en handige oplossingen. Slim, oprecht en, zoals ze zeggen, ‘de rust zelve’. Hij leefde in het heden en was zich ervan bewust: aandachtig, toegewijd en liefdevol. Hij hoefde niets te zeggen toen dat niet meer ging. Hij was een vanzelfsprekende aanwezigheid.
Op zijn laatste dag als man van was zaten we zo nu en dan met onze ruggen naar elkaar toe. Wij deelden de verhalen, hij liep ondertussen op een foto de hele tijd van ons weg. Het naambordje uit zijn tijd als bedrijfsarts gaf zijn aanwezigheid nog altijd aan, maar ook: ‘niet storen’.
Figuurzagen was zijn specialiteit. ‘Houdoe’ zijn laatste woord. Hij ging zijn eigen weg, soms zonder overleg. Deze keer liep hij door en keken wij hem na, lieten hem met rust.
Wanneer we elkaar weer gaan ontmoeten, dat is de vraag. We weten het niet, het kan wel even duren. Toch denk ik nu al graag aan hem als beschermheilige van onze eigen wandelingen, van de rust in het alledaagse, van onze eigen vanzelfsprekendheid. En dagdroom van hem als de zachtaardige vreemdeling die aan het einde van de dag in een kroeg bij ons aanschuift voor het bier.
‘Bent u van hier?’ zullen we hem misschien eerst nog vragen – om hem dan te herkennen en te beseffen dat het er niet toe doet.
Hij is de man van was geworden.
‘Houdoe.’