In alle naïviteit hadden we ons voorgenomen zaterdag van Bergen op Zoom naar Aalst te rijden. Volgens nogal wat mensen zijn er geen bezienswaardigheden in Aalst, maar daar dachten wij anders over. We verheugden ons op een verdwaaltocht door het stadje. Pas de avond tevoren realiseerden we ons dat er in het zuiden overal carnaval gevierd werd. Als we elkaar al in Bergen op Zoom zouden kunnen treffen, dan was het nog maar de vraag of Aalst konden bereiken en vooral: wat we daar zouden aantreffen. Dus wijzigden we onze bestemmingen en doken bij Goes de stofzuigerslang in, op weg naar Zeeuws-Vlaanderen en de grensstreek, waar we hoopten zo weinig mogelijk feestvierende mensen tegen te komen.
Maar ook in Sas van Gent, waar we een erwtensoepje aten, keek men ons achterdochtig, lichtelijk verwijtend aan. Wie waren die twee gasten op bergschoenen en in dikke winterjassen? De voedsel- en warenautoriteit, controleurs van het rookverbod of twee als gewone voorbijgangers verklede clowns? We maakten ons snel uit de voeten.
Voor een kleine, literaire pelgrimage reden we naar Zelzate, het ‘fabrieksdorp’ waar Eriek Verpale zo onvergetelijk over had geschreven. Het bleek een onduidelijk oord, onder de rook van de nog altijd maar voort stokende chemische industrie, waar het ‘centrum voor functionele revalidatie’ en de ‘liberale vakbond’ gebroederlijk naast elkaar gevestigd waren en de leegloop van bewoners zich in alle stilte, achter dichte deuren leek te voltrekken. We zagen er weinig mensen en van Verpale zelf natuurlijk geen spoor.
Daarna reden we verder het vlakke land in, richting dorpen als Oosteeklo, Boekhoute en Bassevelde. Over een prachtig, krom dijkje draaiden we het ogenschijnlijk uitgestorven Assenede binnen. Het was ondertussen zonnig en zacht weer geworden, het leek wel alsof de lente vlak over de grens begon. We verkenden het terrein rondom een dichtgetimmerde fabriek en struinden rond bij het prachtige kapelletje dat al sinds 1773 op het dijkje stond.
We zagen vrijwel niemand, tot we weer verder wilden rijden en een stoet carnavalsvierders troffen, tegen de rijrichting in. Blijkbaar waren we nog altijd niet ver genoeg weg. We keerden om en vluchtten weg. Het maakte niet uit waarheen we gingen, als het maar weg was. Dankzij de navigatie konden we tenslotte met een gerust hart verder dwalen in deze Po-vlakte van het noorden; we zouden thuiskomen alsof we aan een elastiek zaten. M. stelde de kortste weg in – omdat die door de configuratie van de navigatie de leukste is; achter de huizen, dwars door de weilanden, langs wat werkelijk bezienswaardig is.