Het steeds maar weer bezoeken van kerkhoven en begraafplaatsen lijkt soms niet meer dan een gewoonte, leeg te zijn gelopen in een betekenisloos ritueel. Maar dan is er ineens toch weer een verhaal te vertellen over de doden die we aantreffen, of schuilt het in de laatste rustplaats zelf. Op de kleine knekelhof naast de Maria Magdalena kerk in het Brabantse Geffen viel mijn oog eerst op de onfortuinlijke Hendrikus Rovers die ‘door noodlottig ongeval’ op zijn verjaardag stierf: geboren op 14 november 1936, gestorven op 14 november 1963. Daarna liep ik naar S., die iets in de lucht hield. Het kleine knekelveld leek nog niet zo lang geleden omgewoeld en geëgaliseerd en wat zij vasthield was het botje van een mens, een vingerkootje misschien. Lichtgrijs, poreus en zacht. We richtten onze blik naar de knekelakker en zagen we tussen de stenen, de glas- en potscherven, tussen het plat gestampte zand zomaar nog een stuk of vijf, zes menselijke resten liggen. Een klein bolletje dat het einde van een boot geweest moest zijn, iets dat op een scheenbeen leek, enfin… onze kennis van de anatomie schoot tekort.
Wat we aantroffen, legden we op het kruis van een ander graf bij elkaar. Dat was misschien niet helemaal gepast, de dode in kwestie kon zich er niet meer tegen verzetten. Maar nu bestond er wel een kleine kans dat haar familie zich, net zoals wij, zou opwinden over het grove werk van de knekelmannen, de grafdelvers van Geffen. Of beter nog; dat die het zelf zouden zien, en zelf zouden inzien dat het gebeente van de doden het verdient als meer dan puin te worden behandeld op die knekelmijn. We weten allemaal dat graven na verloop van tijd worden geruimd, maar moet je het respect voor je knekels dan ook nog afkopen?