Aan de overkant van de binnenplaats, een verdieping lager, is er een appartement waarvan wij de bewoners op een bepaald moment ‘de controlegroep’ zijn gaan noemen. Als ik het me goed herinner omdat zij in hun huis waren op een dag dat wij ook in onze kamers rondliepen; omdat zij voor het raam in de vensterbank zat toen S. dat ook deed en de lichten uitdeden op hetzelfde moment dat wij gingen slapen. Misschien leken ze ook uiterlijk op ons, dat weet ik niet meer. We kijken in ieder geval iedere keer naar die hun drie ramen als we weer in Berlijn zijn. De laatste keren hebben we echter geen teken van leven gezien, al waren we gedurende de dag natuurlijk nauwelijks thuis. ’s Avonds was er geen spoor van de controlegroep, in tegenstelling tot die van de bewoners in de appartementen om hen heen.
Op de dag dat ik weer eens aan ze dacht, zag ik er ineens licht branden. Ik zag een half lijf, een schaduw maar niemand in zijn geheel, ook niet in de dagen daarna. Misschien waren er andere mensen komen wonen in de tussentijd, andersoortige mensen. Misschien ook niet.
Waarom waren we ze eigenlijk zo gaan noemen? Vanwege onze ogenschijnlijke overeenkomsten? Of omdat we dachten onderdeel te zijn van een wetenschappelijk experiment, een proef met het medicijn Berlijn?
Houden we onszelf met de controlegroep een spiegel voor, dan heeft die ons gerustgesteld. Wij waren er tenslotte duidelijk weg.