Ik zat schuin achter de fotograaf en hield de jassen vast. Ik bewaakte de tassen. Ik leidde de geportretteerden af omdat de fotograaf zich moest concentreren of omdat zijn toestel ‘data aan het wegschrijven’ was en hij dan zwijgend naar zijn schermpje staarde. Ik hield het tijdsschema en de uitgekozen locaties in de gaten en de mensen buiten het kader, of achter de fotograaf. Ik zorgde ervoor dat iedereen het een beetje naar zijn zin had zolang ze duurden, deze toneelstukjes voor een spontane foto.
Ik praatte met de beveiligers die vanwege de paniek van sommige bezoekers om in een openbare ruimte gefotografeerd te worden, de instructie hadden gekregen ons naar plekken te verwijzen waarop dat niet gebeuren kon. De bezoekers zouden niet meer dan vlekken of schimmen op de achtergrond zijn, maar het is alsof iedereen tegenwoordig iets te verbergen heeft, alsof iedereen uit een achterbuurt komt en wil dat je oprot met je K-camera. Terwijl ons exhibitionisme op internet hoogtij viert, leiden we tegelijkertijd collectief aan een publiciteitsfobie. Dat zal wel bij elkaar horen. De angst om ergens geen controle over te hebben is zo groot geworden als het leven zelf.
Soms was het de bedoeling dat ik – buiten beeld – met de geportretteerden praatte, ‘alsof ze met iemand in gesprek waren’. Een keer stond ik wel in beeld, op de rug genomen, met in mijn hand de telefoon omdat de fotograaf zes verdiepingen hoger met mij belde en aanwijzingen gaf, die ik op mijn beurt door moest geven aan de studenten en de hoogleraar die tegenover mij in de wind stonden.
Onze modellen moesten doen alsof ze met elkaar in gesprek waren en lange tijd was dat geen enkel probleem. Toch kreeg ik op een gegeven moment door dat ik af en toe een grap moest maken, dat ik een onderwerp ter sprake moest brengen, dat ik desnoods hun voorwerp van spot moest zijn. Ik was, anderhalf uur lang, de aangever.