In januari stond ik in het Londense Shoreditch met How music works van David Byrne in mijn handen, en aarzelde of ik het zou kopen. Ik heb een zwak voor die man, en had vlak daarvoor de fijne cd gekocht die hij met St. Vincent heeft gemaakt. In How music works schrijft Byrne niet alleen over zijn eigen muzikale ontwikkeling en ervaring, ook met de Talking Heads, en is zijn boek in zekere zin ook een boeiende muziekbiografie. Maar hij ontvouwt ook een verdienmodel voor muzikanten in het huidige tijdsgewricht en een theorie, de titel van het boek suggereert het al, over de werking van muziek; waarom die als ‘mooi’ of ‘goed’ ervaren wordt.
Toen ik in de inleiding las dat David Byrne zichzelf typeerde als iemand met het syndroom van Asperger, legde ik het boek weg. Ik dacht: dit hoef ik niet te lezen, dit is een contra-indicatie. Noem mij asociaal op dit vlak en ik zal het direct toegeven, maar ik word door voldoende Aspergers omringd. Byrne’s boek lezen zou zoiets betekenen als met een muziekwetenschapper over muziek praten, of met een literatuurwetenschapper over literatuur. Ik heb er genoeg van, ik wil er niet nog meer van, ook al geloof ik best dat er een kern van waarheid zit en wat ze allemaal tegen me willen zeggen. Ik vind al die analyse, al die rationaliteit net zo oninteressant als interviews met rockmuzikanten die in muziektijdschriften vertellen over de totstandkoming van hun nieuwe cd, of, erger nog; acteurs die spreken over hun rol in een film. Het is allemaal overbodig en zou mijn irrationele geloof in de muziek alleen maar verstoren.
David Byrne’s boek zou ik niet overbodig durven noemen. Ik heb het dus niet gelezen, en echt: het ziet er prachtig uit. Misschien is het juist een aanrader, voor de liefhebbers. Noem het ontkenning, maar ik begin er voorlopig niet aan.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.