Met de gedachte ‘hier kom ik vandaan’ kwam ik in mijn geboortedorp aan. Daar liet ik ooit een frisse wind door mijn denken gaan dankzij de Japanse literatuur en het zenboeddhisme. Daar las ik de boeken van Mishima, Kawabata en Oë voor het eerst. Stemmen uit een volkomen andere wereld dan die van mijn dorp aan de rivier. Toen maakte ik me er nog geen voorstelling van om ooit naar Tokyo te gaan, nu kwam ik er vandaan. Nu vond ik het juist raar om weer terug te keren naar het dorp. Natuurlijk: ik ben er geboren; ik heb er achttien jaar gewoond; ik zal er deels ook door gedetermineerd zijn, maar dat is allang niet meer het hele verhaal.
Als mijn moeder het dorp ooit verlaat – en dat zal pas na haar dood zijn – dan zal ik er waarschijnlijk zelden meer naar toe gaan. Omdat mijn ouders daar dan niet langer wonen en het eeuwige leven hebben in mijn herinneringen, niet daar. Verder is er niets meer voor mij. Hooguit de rivier, maar die stroomt voorbij.
Ondertussen woon ik al weer bijna dertig jaar hier, in deze stad. Je zou nu kunnen zeggen dat ik hier vandaan kom – en dat doe ik dan ook vaak. Maar hoe fijn ik hier ook woon en werk, ik ben aan deze stad niet wezenlijk gebonden.
Mijn onthechting verwondert me soms maar ze maakt me ook vrij. Zeker: ik heb een huis en ik koester het als een koolmees zijn kastje; zolang het duurt om de eieren uit te broeden. S. ervaart ook iets dergelijks. Misschien kunnen wij daardoor makkelijk elders aarden, misschien zijn we daarom elkaars reisgenoot. Ik ben aan haar en aan anderen gehecht, niet aan de plek waar ik zelf woon. Waar zullen we heen gaan? Is er een andere plek waar we willen zijn – om te blijven, om steeds weer naar terug te keren? Misschien zijn we er al geweest, misschien nog niet.