Hoewel Zwitserland toch bekend staat om zijn frisse lucht en dientengevolge de vele longenklinieken die tbc-patiënten van hun ziekte moesten genezen, bleken er nog behoorlijk wat rokers rond te lopen. In ons eenvoudige familiehotel in het bergdorp K. stonden achter de voordeur drie stapels zwartglazen asbakken, bestickerd met een sigarettenmerk, klaar om samen met stoelen en tafeltjes buiten gezet te worden als het terras weer geopend werd. Op het balkon van onze tweepersoonskamer bevond zich een roestvrijstalen tafeltje met daarop twee asbakken en in de muur van het toilet was nog een ijzeren sigarettenhouder geschroefd, al mocht je binnen niet meer roken. Rokers en asbakken waren in het straatbeeld zo prominent aanwezig dat ik, uitgestrekt op het hotelbed, zelfs in de glazen plafondlamp de stoeptegelvormige, glazen asbak herkende die wij vroeger thuis hadden: een doorgezaagd ijskristal. Of in dit geval: een serie van 6×6 aan elkaar vastgeklonken, glazen Yakult flesjes.
Misschien wilde ik iets zien, was ik op zoek naar een ongerijmdheid, naar een los draadje in het ogenschijnlijk zo keurige patroon. Het zou kunnen zijn dat er hoofdzakelijk een generatie toeristen naar dit land komt die nog altijd niet begrepen heeft dat roken dodelijk is. Maar ook de ouderwetsheid van de Zwitsers zelf kon ik niet uitvlakken. Wellicht: een neiging tot recalcitrantie, tot subtiel verzet tegen het maatschappelijk keurslijf. Misschien nodigde de zuivere, alles bepalende atmosfeer in de bergen ook wel uit tot een stellingname, tot de mug in de kamer willen zijn: de wil tot macht. Ook al is die dan dodelijk.