Het was in de week van het zwarte gat, of eigenlijk: op de maandag erna. Dat wil zeggen: de maand na de week waarin we voor het eerst een foto van een zwart gat in het heelal zagen. Ik haalde er mijn schouders over op, tot aan het optreden van de sterrenkundige en de zangeres, aan het einde van een lange conferentiedag over wetenschap.
Rondom haar gloedvolle bewerkingen van sterrenkundige popnummers als ‘Starry Starry Night’, ‘Venus’ en ‘We are Stardust’ vertelden de enthousiaste wetenschapper en de zangeres ons waarom de sterrenkunde zo fascinerend was – natuurlijk met de bedoeling dat ook wij erdoor geraakt zouden worden. Hij probeerde zijn verhaal over het ontstaan van het heelal en dimensies daarbinnen aanschouwelijk te maken, onder andere door de verhoudingen in de enorme zaal waar we verzameld waren aan te wenden. Hij verwees naar een gele skippybal op het podium (de zon), een blauwgeverfde pingpongbol die hij uit zijn broekzak peuterde (de aarde) en de laatste alinea van een veertiendelige, duizenden pagina’s tellende encyclopedie die op het podium stond (het menselijk bestaan en de beschrijving ervan). Allemaal om te illustreren over welke afstanden we eigenlijk spraken als we over onze positie in het heelal spraken; hoe oud het licht was van de sterren die we zagen en vooral: hoeveel zonnen, manen, planeten, sterren, melkwegstelsels en… heelallen er naast het voor ons enigszins zichtbare nog bestonden.
De foto van het gat dat alleen zichtbaar was door alles wat erin verdween, liet mij ineens minder onverschillig. De nietigheid, de oneindigheid en vooral: de volstrekte absurditeit van wat wij dan nog ‘wetenschap’ wilden noemen, drong weer eens diep tot mij door. Ik begon mij af te vragen waar ik nog iets van zin zou kunnen vinden om het einde van de dag mee te halen.
Maar toen dacht ik ineens aan Daniil Charms (1905-1942) en ik besloot de nieuwe uitgave van zijn verzamelde werken als Bijbel op mijn nachtkastje te leggen.
Hoe een man uiteenviel
‘Men zegt dat alle mooie vrouwen een dikke kont hebben. Ach ja, ik hou van vrouwen met grote borsten, ik vind dat ze lekker ruiken.’
Terwijl hij dit zei werd hij groter en groter en toen hij het plafond bereikt had, viel hij uiteen in duizend kleine balletjes. De huismeester Pantelej kwam aangelopen, veegde de balletjes op het vuilnisblik war hij gewoonlijk paardenvijgen op veegde en bracht ze naar buiten, ergens op de achterbinnenplaats.
En de zon bleef verder schijnen zoals tevoren, en de weelderige dames bleven even verrukkelijk ruiken.’
(Daniil Charms, ‘Hoe een man uiteenviel’ in: Werken, p.151.)