‘Ik ben heel bang,’ zei ze. ‘Soms kan ik helemaal niet meer nadenken van angst.’ (…)
‘Ik ben niet in de positie om geweldige adviezen te geven,’ zei hij. ‘Maar wanneer ik niet meer weet wat me te doen staat, is er altijd een regel waar ik me aan houd.’
‘Een regel?’
‘Als je moet kiezen tussen iets wat een vorm heeft en iets wat geen vorm heeft, kies dan voor datgene wat geen vorm heeft. Dat is mijn regel. Wanneer ik vastloop, hou ik me altijd aan die regel, en dat heeft op de lange termijn altijd goede resultaten opgeleverd. Ook al was het op dat moment lastig.’
‘Heb je die regel zelf bedacht?’
‘Ja,’ zei hij tegen het dashboard van de Peugeot. ‘Op grond van ervaring.’
[Haruki Murakami, uit ‘Een toevalsreiziger’, in: Binde wilg, slapende vrouw, p. 285.]
Kunst is een ongeluk
Huis met kamers voor een jaar
Misschien kwam het doordat het hotel meer dan 300 kamers had, met even zoveel verschillende geschiedenissen achter de deuren. Maar toen ik met Bruinkapje langs een enorm leegstaand gebouw aan de Boulevard Pachéco in Brussel liep, begonnen we te fantaseren over al die honderden kamers in dat verlaten pand. We bedachten een paar concrete inrichtingen en mogelijke projecten, tentoonstellingen en activiteiten die we elk een aparte ruimte konden toebedelen. Zoveel ruimte bood plaats aan een absurde ordening, voor verzamelingen bijvoorbeeld. Maar wij verzamelden allebei niets, en we moesten verzamelingen verzinnen om de kamers mee te vullen.
Een week later vertelde S. me over het voorlezen van kleine verhaaltjes aan haar kinderen. Vlak daarna vroeg ze me waarom ik nu bijna iedere dag zo’n polaroid maakte. Ik moest even aan mijn vroegere literaire held Luigi Pirandello denken, en aan zijn Novellen voor een jaar. Onderweg naar de 365 had hij er nog 232 kunnen schrijven, voordat de dood hem inhaalde. En toen schoot me dat gebouw in Brussel weer te binnen. Ik zag het als een Bloggebouw, een huis met kamers voor een jaar. Een huis waar ik iedere avond naar toe kom om er even voor te lezen, in iedere kamer een nieuw verhaal. Waarna ik de deur achter me dichttrek, de lange gang uit loop, naar de liften ga, afdaal naar de begane grond, naar buiten stap en verder ga met de rest van mijn leven: kijken, beleven en iets onthouden voor de volgende avond.
Ik wil geloven dat de dingen betekenis hebben, en omdat ik eigenlijk wel weet dat dat niet zo is, wil ik die betekenis er zelf aan geven. Zinnen geven aan wat zinloos is; poëzie maken van wat prozaïsch is; schoonheid onthullen, ook van de lelijke dingen. Voor iedere dag een verhaal, voor elke dag nieuwe ruimte.
Uitzicht
Reverbaration
Door een artikel over een nieuwe uitgave van muziek van de 13th Floor Elevators, een legendarische, psychedelische garagerockgroep van eind jaren zestig, moest ik weer eens aan hun nummer Reverbaration denken (let ook op de permanente, vreemde, manische toon onder de schreeuwzang van Roky Erickson en de snerpende gitaarpartijen). Met deze songtitel doelde de tekstschrijver op het feit dat verandering in je leven ook het gebruik van andere werkwoorden inhield. Twintig jaar geleden moest ik daar nog om gniffelen, tegenwoordig knik ik instemmend bij zo’n inzicht. De 13th Floor Elevators hadden het goed begrepen. Een nieuw leven kiezen, betekent andere werkwoorden gebruiken. Voelen in plaats van denken; evenwicht bewaren in plaats van moeten; liefhebben in plaats van leuk vinden; de waarheid spreken in plaats van liegen – of juist andersom. Eerder vorige week zat ik in de trein en fotografeerde deze stationsaanduiding:
Ik las er meteen een werkwoord in, hoe vaak ik daar ook al voorbij was gekomen zonder dat ooit zo te zien. Misschien is dat wel wat ik zelf nu aan het doen ben: mechelen. Niet zwart-wit kiezen; niets definitief beslissen, in de wetenschap van de onzinnigheid ervan. De dingen uitvinden niet door ze uit te zoeken maar door onderweg te zijn, door links en rechts wat te improviseren en uit te proberen, door steeds mijn intuïtie te volgen, die nog in de kinderschoenen staat. Mechelen – iets tussen Brussel en Antwerpen in.
Uit de leeszaal (21)
‘Een grote golf dreigde me te grijpen,” zei de zevende man rustig. (…)
“Het was een reusachtige golf,” ging de man verder. “De grootste die ik ooit gezien had. Die golf miste me ternauwernood. In plaats daarvan sleurde hij iets mee dat voor mij het allerdierbaarst was en verdween ermee naar een andere wereld. Het heeft lang geduurd om te herstellen van wat er toen is gebeurd. Kostbare jaren die niet meer zijn terug te draaien.” (…)
Toen zei hij: “Ik denk niet dat het de angst zelf is die het meest angstaanjagend is in een mensenleven. Er is zeker angst. Die neemt allerlei vormen aan en drukt soms op ons leven. Maar wat beangstigender is, is die de rug toe te keren en er de ogen voor te sluiten. Als we dat doen, geven we het allerbelangrijkste wat in ons is over aan iets anders. In mijn geval… was dat een golf.’
[Haruki Murakami, ‘De zevende man’, in: Blinde wilg, slapende vrouw, p. 181, 196-197]