Mijn fascinatie voor Antwerpen begon zo’n dertig jaar geleden, en begon met literatuur. Ik las De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo, waarna ik vele werken van zijn hand verslond, totdat ik er ineens helemaal genoeg van had. De liefde voor deze roman, en de nieuwsgierigheid naar Antwerpen bleven, tot op de dag van vandaag. De komst van Joachim Stiller begint met het hoofdstuk, ‘Werken in de Kloosterstraat’ waarin een straat wordt opengebroken en vlak erna weer dicht gelegd, zonder dat er iets noemenswaardigs voorgevallen lijkt te zijn. Het is het begin van een wonderlijke geschiedenis, die verdacht lijkt op de terugkeer van God onder de mensen.
Gisteren waren er onverwacht ‘Werken in de Dambruggestraat’. Tussen hevige regenbuien door dreunde ineens het geluid van breekijzers, totdat het trottoir recht voor de deur open lag en er een put gegraven kon worden. De officiële reden die men gaf, was dat het kabelwerken voor de telefonie betrof, omdat er geklaagd was over ‘wegvallende verbindingen’. De arbeiders deden hun werk tot het einde van de middag en herstelden daarna het trottoir. Waarna mijn telefoonlijn juist verbroken was.
Mijn isolement zou onherroepelijk zijn, voor de nachtelijke uren dan toch, en ik wachtte in spanning af wat mij te wachten stond.
Witzli Poetzli
We dronken er een verkoelend ‘bolleke’ of twee, bij Witzli Poetzli, in de schaduw van de kathedraal. Naast ons zat een man te lezen in een boek met de titel Plan B, en dronk er een koffie bij. Zo nu en dan maakte hij een opmerking met een cynische ondertoon. Hij klonk als een literatuurcriticus. Ik vroeg het meisje dat ons de glazen kwam brengen waar de naam van het café vandaan kwam.
‘Het is de naam van een Russisch, of nee, Tsjechisch sprookje,’ zei ze, en ging verder naar de andere tafeltjes.
‘Het is de meest gestelde vraag hier,’ zei de man naast ons, ‘en iedere dag krijg je een ander antwoord.’
Dat leek me een prachtig idee, maar ik vertrouwde het niet.
De zinnetjes verdampten, tot aan de volgende bestelling. Ik vroeg het meisje of ze het sprookje kort kon navertellen. Ze glimlachte en schudde ontkennend haar hoofd. Omdat ze zag dat onze buurman zijn boek weer had neergelegd om mee te luisteren, zei ze: ‘Het was iets met een kwelgeest – voor degenen die geen alcoholische dranken drinken.’
Waarna ze ironisch glimlachend met een dienblad vol glazen weer rap naar binnen ging.
Dagen later deed ik een kort speurtocht naar Witzli Poetzli en stuitte op het tragische verhaal van voormalig eigenaar Guido, die nog niet zo lang geleden dood is gegaan, waarschijnlijk als gevolg van een mishandeling door een stel Nederlandse studenten. Om je weer eens kapot te schamen over je landgenoten, die hier, zoals bekend, in de weekends de beest komen uithangen.
Witzli Poetzli zou op een figuur uit Boelgakovs roman De meester en Margarita slaan, en een verbastering zijn van de naam van een Azteekse God, aan wie mensenoffers werden gebracht. Het zal weer geen toeval zijn.
Zinnenprikkelend
Grip op het ongrijpbare
Voor mijn dag in Gent gisteren had ik twee bestemmingen bedacht. Absolute prioriteit had het Dr. Guislain Museum. In dit negentiende eeuwse psychiatrische ziekenhuis, dat deels nog in gebruik is als zodanig, bezocht ik de tentoonstelling De wereld andersom gewijd aan art brut kunst – die mij al jaren bezighoudt. Maar er was veel meer.
De vaste opstelling van het museum bevat een aantal zalen die de ‘geschiedenis van de psychiatrie’ behandelen, waarin met name allerlei gereedschap te zien is waarmee geestesziekte werd onderzocht en behandeld, variërend van röntgen- en elektroshockapparatuur, dwangbuizen, een dwangbed en dompelinstallaties tot een hersenzaagmachine. Ook de werken over frenologie en andere gedateerde vormen van typeren en meten, toonden vooral de mechanische geschiedenis van de psychiatrie. Fascinerende apparatuur om te zien, ook vanwege de geest waaruit het voortkwam; het getuigde op een ontroerende manier van een zoektocht naar grip op het ongrijpbare.
Dr. Guislain had een duidelijke visie op de behandeling van geesteszieken, en die bestond voor een deel uit baden, uit arbeid, uit zogenaamde ‘morele therapie’, die ook enige wreedheid niet uitsloot. Zijn streven naar een landelijke, rustgevende omgeving voor de patiënten, kon hij doorvoeren tot in de architectuur van dit later naar hem genoemde gesticht, het eerste van België. Wanneer je het gebouw betreedt, betreed je een archetypisch, negentiende eeuws gekkenhuis. Al doolde er maar een enkele patiënt door de tuinen en lange gangen, ik voelde het, en ervoer een mengeling van schroom en ziekelijke nieuwsgierigheid, maar ook angst – voor mijzelf en voor anderen. Ik schudde vooruitzichten op een nabije toekomst in deze wereld maar met moeite van me af, zij het niet geheel.
Aan het museum, het gebouw zelf (de wind over de binnenplaats, de verlaten eetzaal, de half duistere museumwinkel annex bibliotheek, de contemplatieve kronkelpaadjes in de tuintjes) had ik eigenlijk al genoeg. En dat terwijl ik gisteren ook nog naar de Gentse wijk Moscou had willen gaan om er de krijttekeningen van Bart Lodewijks te bekijken. Daar had ik, na vier uur Dr. Guislain Museum, echter niet meer de energie voor. Gelukkig had ik, vanuit de trein, vlak na station Gentbrugge, links reeds het zwarthouten huisje langs het spoor gezien. Een innerlijk gejuich steeg in mij op. Door een blik op zijn website kon ik naderhand vaststellen dat dit werk naadloos gepast zou hebben gepast in de tentoonstellingen in het Guislain Museum. Misschien tast kunst de grens af tussen wat waan is en wat zin. En als het nog verwaaien en verregenen kan als krijt op een muur, dan is het goed.
Angst voor de volheid
Terwijl de zogenaamde art brut kunstenaars vaak gekweld worden door een angst voor de leegte, de zogenaamde horror vacui, en hun tekeningen, schilderijen en schrijfsels zo vol mogelijk stoppen, zodat er geen stukje wit meer te bekennen is, overviel mij tijdens de uren in het Dr. Guislain Museum juist een angst voor de volheid. Misschien kwam het doordat ik alles zo intensief in me opzoog, of omdat de werken en de verhalen van de makers zo intens waren, misschien kwam het door de bijna Duitse overvloed aan informatie en omvang (in totaal waren er wel zeven tentoonstellingen in het gebouw). Het museum bevatte zoveel aanknopingspunten voor associaties, dat ik er bijkans in verwarring raakte, wat daarbij, op die plek, alweer verontrustend was. Ik sloot mij als vanzelf af voor verdere indrukken en noteerde alleen nog wat namen (Kunizo Matsumoto, George Widener, Josef Karl Rädler) en kocht de catalogus om alles thuis, over een paar weken, nog eens rustig na te lezen.
Bij de definiëring van art brut kunstenaars hoort dat zij zich weinig tot niets gelegen laten liggen aan de conventies en geschiedenis van de kunstwereld, of aan de verwachtingen en reacties van anderen. In dat opzicht bestaat er voor hen totale vrijheid. Niet gehinderd door kennis en verwachtingen, hebben zij alleen met zichzelf te maken en met de weg die hun wanen, angsten en ideeën zoeken in hun creatieve proces. Dat kan leiden tot uitvindingen zonder duidelijk doel, tot vol gekraste kalenderblaadjes, tot pakhuizen vol tekeningen, tot het uithakken van figuren uit rotsen aan de kust, tot het zoeken van verbanden in de data waarop vliegtuigen zijn verongelukt.
Geen onderdeel zijn van een conventioneel bestaan, daardoor niet-conventioneel werk kunnen maken, maar daardoor ook heel ver en absoluut opgaan in de waan van bijvoorbeeld een wereldbeeld waarin alles met alles samenhangt, dat maakt de art brut kunst fascinerend en verontrustend tegelijk.
Het beeldende werk dat ik zag, staat op zichzelf, is eigenlijk niet te vergelijken met reguliere beeldende kunst. Als je dat wel doet, is het vaak zeer naïef en slecht gemaakt, maar een enkele keer schuilt er onverwacht veel kwaliteit in. (Helaas heb ik nog altijd weinig art brut teksten kunnen lezen, ook niet het zeer intrigerende werk van Henri Darger, waar ik gisteren voor het eerst van hoorde). In alle gevallen echter is het levensverhaal van de kunstenaar een onlosmakelijk onderdeel van het werk. Het zijn die verhalen, die tragische en tegelijk merkwaardig mooie levensgeschiedenissen van deze kunstenaars die het hem doen. Misschien is het niet eerlijk, maar het lijkt me leugenachtig om het te ontkennen.
Wat doen die verhalen met ons? Kijken we naar de kunstwerken en schudden we ons hoofd vol onbegrip over de bizarre kronkelingen van de menselijke geest? Of zien we ineens onvermoede dieptes en mogelijkheden, parallelle universa misschien zelfs? Sommige kunstenaars, zoals Zden?k Košek (die zegt als een soort vogel boven de wereld te vliegen en vele vellen vol schrijft met zijn observaties van de weersomstandigheden) beschouwen zichzelf, hun inzichten en voorspellingen als goddelijk, ook al kunnen ze, zoals Košek bijvoorbeeld toegeeft, hun eigen werk soms niet meer ontcijferen naderhand.
Wat me pathologisch leek, is het hebben van een samenhangend en alomvattend wereldbeeld. Omdat alles daarin betekenis krijgen moet, het vult tot de nok, omdat iedere millimeter papier vol getekend moet worden, omdat er dan geen ontsnappen meer mogelijk is, aan niets, ook niet aan jezelf. Geruststellender, dichter bij zoiets als de waarheid lijkt het om slechts vermoedens te koesteren, en daar niet fundamenteel aan vast te houden. Weten dat je het niet weet, en je daar geen zorgen over maken.
De niet door conventies en verwachtingen gehinderde, grenzenloze creativiteit, het soms monomane, meditatieve werk uit volstrekt singuliere werelden dat ik gisteren zag, was een bron van inspiratie. Ik moest het kalm verteren met een dagdroomdwaaltocht door Gent, en met een diepe, droomloze, regen overgoten nachtrust, thuis in Antwerpen. Vandaag kijk ik naar de aantekeningen die ik op dat ene papiertje krabbelde dat ik bij me had, en leg ze naast een tekening van Košek. Op zoek naar de verschillen.