‘Heden (1957 n. Chr.): Grote delen van de bevolking leiden een bijna zorgeloos leven, veilig en verzekerd, kerk, onderwijs en ziekenhuizen staan tegen redelijke prijzen ter beschikking, crematie is zo nodig kosteloos. Het leven glijdt over stevige sporen voort, maar het verleden wrikt aan het gebouw, schudt aan de fundamenten. Wie veel bezit is bang veel te verliezen. Men klimt na doorstane gevaren van zijn paard zoals de ruiter na zijn rit over het Bodenmeer: men durft de eigen slimheid niet als noodzakelijk te beschouwen, men kan er niet meer tegen dat men weliswaar geen held is geweest maar wel wijs, men rekent zich tot de overwinnaars, de mythe van de krijgshaftige voorouders komt op, van de kant van de mythen dreigt het gevaar van kortsluiting, men droomt van de oeroude veldslagen, dicht zichzelf om tot verzetsstrijders, en de mannen van de generale staf zijn al bezig een Nibelungenwereld op te roepen, van kernwapens te dromen, van een heldhaftige vernietigingsstrijd in het geval van een aanval, het einde van het leger moet ook voor het einde van de natie zorgen, grondig, stug en definitief, terwijl overal om ons heen al heel lang onderdrukte volkeren met moed en list vrij weten te komen. Toch zal het mogelijke einde nog anders zijn, grappiger.’
[Friedrich Dürrenmatt, Justitia, p.32-33.]
Archief voor augustus 2021
Algoritme
Iedere ochtend, koekoeksklokslag negen uur, zaten we in het eenvoudige familiehotel in het Zwitserse bergdorp K. aan het ontbijt. De eigenaresse van het hotel had ons van tevoren gevraagd op een formuliertje de gewenste tijd en samenstelling van dat ontbijt in te vullen. Omdat ze die wens indringend herhaalde tegenover andere gasten en de huisregels op allerlei briefjes werden herhaald, hadden we al snel door dat zij zeer precies was en er dus op rekende dat wij stipt om negen uur aan tafel zouden zitten. Door de lichtelijk zeeziek makende, opgewekte golfslag van Zwitserse accordeonmuziek liepen we naar de voor ons gereserveerde tafel waar zij ons dan de verse koffie en thee bracht.
Terwijl we ontbeten werden onze kamers schoongemaakt, zo ontdekten we de eerste ochtend. Blijkbaar was doorgegeven dat we beneden zaten. Wat we bij terugkeer in de kamers ook ontdekten; de schoonmaaksters deden meer dan de dekbedden opvouwen, handdoeken vervangen en de badkamer poetsen. Onder de door F. verzamelde stenen was ineens een kalenderbladzijde met een berglandschap gelegd – ter bescherming van de tafel onder de stenen wellicht. Naast onze fles wijn stonden plotseling drie kleine glaasjes op een theedoek. Een dubbelgevouwen kussen werd vervangen door een hoger exemplaar. Maar ook de knuffel van F. was anders ingestopt dan zijzelf had gedaan. Wat je service kon noemen, gaf ons het gevoel ‘beobachtet’, bestudeerd te worden. S. kreeg zelfs het vermoeden dat ook de hoeveelheid water in de theepot werd aangepast aan het aantal kopjes dat we daar de dag ervoor van gedronken hadden. Zij begon prompt zelf op te ruimen voordat we naar het ontbijt gingen en ik begon na te denken over een probleem waarmee ik dit menselijke algoritme in de war kon schoppen. Hoever konden we de opdringerige attentie uitdagen?
Ik besloot mijn natuurlijke neiging tot provocatie echter te onderdrukken. De vrouwen van het hotel waren stuk voor stuk vriendelijke mensen en we moesten er maar vanuit gaan dat ze allemaal goed bedoelden. Iedere dag net wat andere broodjes, jammetjes, kaas, ‘käsli’, yoghurt en fruit voor de familie aan tafel 1 was, zo concludeerde ik, onderdeel van een spel met aandacht en details, van kleine aanpassingen en variaties om het dagelijks werk leuk te houden.
Bovendien: wij mochten dan denken dat we uniek waren maar voor het personeel pasten we natuurlijk gewoon in een bepaalde categorie hotelgasten. We klaagden nooit en zaten iedere ochtend braaf en precies om negen uur aan het ontbijt.
Muurschildering 3
Gorinchem
Asbakken
Hoewel Zwitserland toch bekend staat om zijn frisse lucht en dientengevolge de vele longenklinieken die tbc-patiënten van hun ziekte moesten genezen, bleken er nog behoorlijk wat rokers rond te lopen. In ons eenvoudige familiehotel in het bergdorp K. stonden achter de voordeur drie stapels zwartglazen asbakken, bestickerd met een sigarettenmerk, klaar om samen met stoelen en tafeltjes buiten gezet te worden als het terras weer geopend werd. Op het balkon van onze tweepersoonskamer bevond zich een roestvrijstalen tafeltje met daarop twee asbakken en in de muur van het toilet was nog een ijzeren sigarettenhouder geschroefd, al mocht je binnen niet meer roken. Rokers en asbakken waren in het straatbeeld zo prominent aanwezig dat ik, uitgestrekt op het hotelbed, zelfs in de glazen plafondlamp de stoeptegelvormige, glazen asbak herkende die wij vroeger thuis hadden: een doorgezaagd ijskristal. Of in dit geval: een serie van 6×6 aan elkaar vastgeklonken, glazen Yakult flesjes.
Misschien wilde ik iets zien, was ik op zoek naar een ongerijmdheid, naar een los draadje in het ogenschijnlijk zo keurige patroon. Het zou kunnen zijn dat er hoofdzakelijk een generatie toeristen naar dit land komt die nog altijd niet begrepen heeft dat roken dodelijk is. Maar ook de ouderwetsheid van de Zwitsers zelf kon ik niet uitvlakken. Wellicht: een neiging tot recalcitrantie, tot subtiel verzet tegen het maatschappelijk keurslijf. Misschien nodigde de zuivere, alles bepalende atmosfeer in de bergen ook wel uit tot een stellingname, tot de mug in de kamer willen zijn: de wil tot macht. Ook al is die dan dodelijk.