Je kunt veel van het Bois de Vincennes zeggen maar niet dat het een onschuldig stadspark is. Het is groen en groot, je kunt er heerlijk wandelen over gebaande paden en op de weides liggen en er is een groot bos om doorheen te dwalen. Wij waren echter op zoek naar het deel van het park waarvoor Parijs zich schaamt en dat niet aangeduid maar toch ook niet onvindbaar is.
Het Parc de Vincennes begon in 1899 als een tropische tuin en werd in 1907 locatie voor een zogenaamde ‘koloniale tentoonstelling’ van producten en culturen uit de Franse koloniën met onder andere zes dorpen, inclusief enkele oorspronkelijke bewoners. Toeareg, mensen uit Soedan, Congo en Indochina werden er ‘tentoongesteld’. In 1931 vond er opnieuw een koloniale tentoonstelling plaats, groter nog, waarin nu alle Franse koloniën vertegenwoordigd waren en onder andere een dierentuin en een Senegalees dorp, opnieuw met inwoners, waren toegevoegd en de ‘verdiensten’ van het kolonialisme werden ‘gevierd’. Na de Tweede Wereldoorlog raakte het koloniale park in verval. Sommige paviljoens werden gesloopt of verplaatst, de dierentuin verhuisde naar elders in de stad, de rest bleef achter, ten prooi aan verval.
Als je nu door de ingangspoort bent gekomen, tref je nog maar een paar kleine gebouwen aan van het koloniale park. Sommige zijn hersteld, fris opgeschilderd en bedoeld als kantoorruimte of voor zalenverhuur. Er is een klein museum gemaakt. Langs de paden zie je soms een brokstuk van verdwenen gebouwen, fonteinen en tuinen liggen, exotische beplanting uit wat ooit een ‘klein Azië’ moest voorstellen. Je vindt er nog enkele ruïnes, bijvoorbeeld van twee groentekassen en een ‘Arabische’ bazaar of soek. Daarnaast is een halfslachtige poging gedaan de schande van het park te overschrijven door van sommige ‘tempels’ herdenkingsplekken voor gevallenen in die voormalige koloniën te maken.
Net als de vernietigde begraafplaats in Berlijn gaf het koloniale park van Parijs te denken over de omgang met onwelgevallige geschiedenis. In het verval school onmiskenbaar een zekere schoonheid. Er waren bordjes met uitleg en foto’s. Je zou alles kunnen slopen, in een poging de geschiedenis uit te wissen. Maar je zou de resten misschien het beste langzaam verder laten instorten en verrotten, de ruïnes laten overwoekeren en vergaan. Hier zou leegte het antwoord niet zijn, al was het maar omdat de geschiedenis niet weggaat als je hem opruimt of herschrijft. Sterker nog: hij keert altijd weer terug.
’s Avonds is een gedeelte van het Bois de Vincennes een hoerenbuurt – in een geparkeerde karavaan van witte bestelbussen. Bekraste, gedeukte en soms met graffiti bespoten exemplaren. Vuil, maar met lampjes achter de voorruit alsof het om feestverlichting gaat. Terwijl de invallende duisternis alle kleur onttrekt aan dit naargeestige decor, bieden de prostituées zich in nauwelijks verhullende, felgekleurde lingerie aan in de dashboardverlichting. Het is dat hier zo vaak sprake is van uitbuiting en misbruik, anders had ik de krantenfoto’s van deze vrouwen in de etalage graag met jullie gedeeld – zo krachtig en tragisch tegelijk, zo ‘iconisch’ zijn die beelden van die uitgelichte sekswerkers op de voorstoelen van de bestelbussen. Met achter hen het gordijn naar de afwerkplek in het binnenste van het blik op wielen. De menselijke dierentuin is onuitroeibaar: er is altijd aanbod voor de vraag.