‘Il ne me reste pas assez de temps pour écrire toutes ces lettres que j’eusse voulu écrire.’
Walter Benjamin, 15 juli 1892 – 26 september 1940.
‘Il ne me reste pas assez de temps pour écrire toutes ces lettres que j’eusse voulu écrire.’
Walter Benjamin, 15 juli 1892 – 26 september 1940.
Ik trek al meer dan twintig jaar vrijwel iedere week baantjes in het zwembad. Een abonnement had ik in al die jaren nog niet gekocht. Klantenkaarten, lidmaatschappen, kortingsbonnen en abonnementen hebben op mij namelijk het tegenovergestelde effect van hun bedoeling: ik vergeet ze, ik ga niet, ik wil niet meer. De vraag was dan ook of dit zou veranderen na mijn verhuizing, vooral omdat er in onze straat een zwemclubje was, bestaande uit enkele oudere heren, joviale kerels zelfs, bij wie ik zomaar zou kunnen aansluiten – zelfs zonder abonnement. Ik ken ze al jaren, spreek ze regelmatig, ze vormen een deel van mijn thuisgevoel in deze kleine stad. Toch aarzelde ik, gewoontegetrouw.
Oprichter H., onkruidontkenner, bedrijfspsycholoog in ruste, liefhebber van literatuur, klassieke cultuur en sanseveria’s, probeerde me onlangs opnieuw te verleiden om naar het zwembad te komen. Dat was eigenlijk niet meer nodig, want ik ging daar zo nu en dan al heen en was hem zelfs al tegengekomen in het water. ‘Misschien heb ik de volgende keer wel een gele zwembril voor je,’ zei hij er schalks glimlachend bij.
Het informele zwemclubje bestaat naast de mannen uit onze straat ook nog uit enkele andere zwemmers, is een gevarieerd gezelschap dat de naam ‘The Yellow Glasses’ draagt. De leden komen iedere week op een vast tijdstip naar het lokale bad en verspreiden zich over verschillende banen – omdat ze afhankelijk van hun leeftijd, conditie en bijbehorende zwemtechniek op verschillende snelheden zwemmen. Ben je erbij en doe je mee dan krijg je van H. een gele zwembril.
Ik herhaalde tegenover hem dat ik niet zo goed functioneerde in clubjes met vaststaande afspraken. Hij verzekerde me echter dat er geen verplichtingen aan het lidmaatschap verbonden waren. Nou goed, ze deden na afloop weleens een balspel in het water, soms gingen ze na afloop wat drinken in de kantine en een of twee keer per jaar spraken ze buiten het zwembad met elkaar af.
Ik wist genoeg. Dat wilde ik zeker niet, ook al leek The Yellow Glasses met louter vriendelijkheid, openheid en goede bedoelingen aan elkaar gemetseld. Ik zwom liever tussen hen door, misschien zelfs wel iedere week.
Vandaag waren ze er ineens niet op hun vaste tijdstip, ook na een halfuur zag ik nog geen enkele zwemmer met een gele zwembril. Wat was er gaande? Was het afgesproken werk? Hadden ze vandaag hun halfjaarlijkse uitje? Of was er misschien iemand ziek geworden van onze gemeenschappelijke, onzichtbare vijand? Ik bleef The Yellow Glasses zoeken rondom het water en voelde me heel even buitengesloten – uit een club waar ik niet bij wilde horen.
‘En verder verlang ik er ook helemaal niet naar om carrière te maken. Wat voor anderen het meest betekent, betekent voor mij het minst. Ik kan voor dat carrière maken bij God geen respect opbrengen. Ik wil graag leven, maar ik wil niet terechtkomen in een loopbaan, wat als iets fantastisch wordt gezien. Wat is er fantastisch aan: vroegtijdig kromme ruggen door het staan aan te kleine lessenaars, gerimpelde handen, bleke gezichten, versleten werkbroeken, trillende benen, dikke buiken, bedorven magen, kale kruinen op schedels, grimmige, snauwerige, saaie, fletse, zielloze ogen, afgesloofde voorhoofden en het besef dat dat je een plichtsgetrouwe nar bent geweest. Daar bedank ik voor! Ik blijf liever arm maar gezond, ik zie af van een staatswoning ten gunste van een goedkope kamer, ook al kijkt hij uit op de donkerste steeg, ik leef liever in geldnood dan me in nood af te vragen waar ik ’s zomers naartoe moet reizen om mijn verpeste gezondheid op te kalefateren, ik word weliswaar maar door één mens gerespecteerd, namelijk door mezelf, maar dat is iemand om wiens respect ik het meeste geef, ik ben vrij en ik kan iedere keer, als de noodzaak dat vereist, mijn vrijheid voor een tijdlang verkopen om daarna weer vrij te zijn. Het loont de moeite om ter wille van de vrijheid arm te blijven. Ik heb te eten; want ik bezit het talent aan heel weinig genoeg te hebben. Ik word razend als ze bij mij aankomen met die woorden en met die wijsmakerij die in de woorden ‘aanstelling voor het leven’ besloten ligt. Ik wil een mens blijven. In één woord: ik houd van het gevaarlijke, het onpeilbare, het zwevende en niet-controleerbare!’
[Robert Walser, De Tanners, p. 244-245.]
Je zou lezen als een vorm van escapisme kunnen zien. Niet willen zijn waar je bent. Ik lees in ieder geval niet om een goed, empathisch mens te worden omdat ik mij verdiep in de personages van een roman. Dat is misschien een gevolg, maar niet mijn reden om te lezen. Lezen heeft voor mij geen functie, het is een verslaving. Het komt voor dat ik liever een boek lees dan met vrienden afspreek, naar een film of concert ga. Dat ik liever lees dan luister naar wat de anderen te zeggen hebben. Als het om escapisme gaat, deel ik echter de opvatting van Karel van het Reve in Uren met Henk Broekhuis. Hij keerde de kritiek dat kunst een vlucht voor de realiteit was om, en verweet degenen die hard werken of actief zijn in de politiek als ‘realiteit’ beschouwden dat zij op de vlucht waren voor de verbeelding.
Deze zomer las ik in Berlijn De twaalf stoelen van Ilf en Petrov, waarin zo ongeveer heel Rusland doorkruist wordt, op zoek naar… enfin. In Wenen en Bologna las ik Vita Nuova van Bohumil Hrabal, waarin we Praag, of eigenlijk het hoofd van zijn vrouw Pipsi, nauwelijks verlaten. In Parijs verdween ik ’s avonds in De tuin van de familie Finzi-Contini, het bekendste boek van Giorgio Bassani, die deze roman samen met andere novellen bundelde als Het verhaal van Ferrara.
S. had dat laatste boek op mijn verzoek meegenomen en vroeg me waarom ik dat uitgerekend in Parijs wilde lezen. Het was in Parijs begonnen, zei ik, dat ik zelden of nooit een roman las over de plek waar ik was, met Mao II van Don Delillo. Maar inderdaad: waarom deed ik dat eigenlijk? Ter ontspanning? Als een vorm van escapisme? Als een droom binnen de droom?
Ergens in zijn boek Een geschiedenis van het lezen vermeldt Alberto Manguel het asociale karakter dat lezen in de ogen van anderen kan hebben – omdat de lezer zich voor hen afsluit met zijn boek. Daar staat echter tegenover dat lezers onderling soms zeer sociaal zijn. Met N. bracht ik deze zomer dagenlang lezend door. We onderbraken ons zwijgen alleen voor lunch, siësta, een Negroni of een goed gesprek over de boeken die we aan het lezen waren. Hij brak voor de zoveelste keer een lans voor David Foster Wallace, ik verspreidde het evangelie van Hrabal – met dank aan zijn eigen favoriete boekhandelaar, die een geloofsgenoot bleek.
Ik besloot hem de vraag van S. voor te leggen, omdat hij mijn voorkeur voor de ‘leesvlucht’ bleek te delen. Hij zei dat hij op de plaatsen waar hij kwam niet beïnvloed wilde worden door de indrukken van een ander. Dat klonk goed.
Maar als ik ergens ervaring mee heb, dan is het lezen. Daardoor weet ik dat er slechts zelden één antwoord op een vraag is.