In het vage schijnsel van het bovenlicht verdween de dag langzaam maar zeker uit zicht. We lagen in het donker nog te fluisteren over hoe het zijn zou om hier niet de slaap, maar de dood af te wachten. Misschien omdat in slaap vallen voor ons gevoel er soms zo op lijkt. Of misschien omdat mijn slaaphouding die van een lijk is. Enfin, het doet er niet toe waarom.
Zouden we treurig zijn? Verdrietig over ons eigen lot? Of over degenen die we achter moesten laten? Misschien zelfs over het verdriet dat we hen met ons eigen sterven bezorgden? Zouden we bang zijn, of onzeker over wat ons te wachten stond aan de andere kant van de laatste nacht? En wat zou het betekenen voor onze getelde uren als we niet zeker wisten of er werkelijk niets meer gebeurt nadat ook het allerlaatste licht is uitgegaan?
Het was een wonder dat we nog konden slapen.
Archief voor april 2020
P. en P.
‘From my many years of research on indoor and outdoor housecat behaviour and the human-cat relationship, I can safely say that is important for cats with outdoor experience earlier in life that they have access to the outdoors – one way or the other. That is easy to provide if one lives on the ground floor, but is successively more difficult the higher up in the building one lives. If the cat at one point in its life was allowed, or grew up outdoors, then it shouldn’t be kept exclusively indoors later in life! Sooner or later such ‘captive’ cats usually show behavioural disturbances that tarnish (or even cause the end of) the cat-human relationship.’
[Dennis Turner in: Brigitte Schuster, Architektur für die Katz – Schweizer Katzenleitern, Basel/Bern, 2019, p. 12.]
De escapisten 20
Het licht
Het is niet moeilijk om het meest voor de hand liggende over het hoofd te zien. In januari liep ik tijdens het International Film Festival Rotterdam een kleine tentoonstelling binnen van de Nederlandse cameraman Robby Müller. Müller was bekend van zijn samenwerking met onder andere regisseurs als Wim Wenders (Der Amerikanische Freund, Paris Texas), Jim Jarmusch (Down by Law, Dead Man, Ghost Dog) en Lars von Trier (Breaking the Waves, Dancer in the Dark). Minder bekend voor het grote publiek was dat hij ook korte films had gemaakt en overal waar hij kwam polaroidfoto’s nam. Van de landschappen, de sets, van wat net buiten de frames van de films viel, van zijn hotelkamers, onderweg. Een selectie van 100 van deze polaroidfoto’s was op de tentoonstelling in Rotterdam te zien.
Ik bekeek ze allemaal en stond na een kwartier weer buiten. In de documentaire Living the light verwoordde Jim Jarmusch dan ook precies mijn gedachten toen hij vertelde dat hij, desgevraagd, tegen Müller had gezegd dat hij diens foto’s nogal saai vond, met hun willekeurig ogende onderwerpen en interieurs.
‘Maar kijk dan naar het licht,’ had Müller geantwoord. En toen had Jarmusch pas gezien dat het spel van het licht in die beelden (over het water, een vloer, op gordijnen, in een overhemd dat te drogen hing) het werkelijke onderwerp van de polaroids was.
Dat was Robby Müller. Dat was foto-grafie.
Uitgelezen 112
‘Ik merk dat jij soms kwaad wordt,’ zei de magister, ‘maar je moet de vreugde oefenen, ook met medelijden, de ijver, de zelfzorg. Je moet milder zijn en meer gematigd.’
Dat had mijn moeder mij ook al gezegd.
‘Leer leven met oponthoud en vertraging. Neem nederig aan wat anderen zeggen. Je moet de juiste woorden gebruiken, zodat je ook in je dromen de juiste taal zult spreken.’
‘In mijn dromen?’ vroeg ik. ‘Is dat dan mogelijk?’
‘Ja, natuurlijk kan dat.’
ik vond dat gek. Ik kon niet aannemen dat je je dromen kunt controleren, dat je zelfs de taal van je droom kunt beheersen.
‘Als dat niet kan,’ zei de magister, ‘dan kun je het minstens proberen.’
Ik probeerde het. In de geestelijke oefeningen, met de juiste ademhaling riep ik telkens die nieuwe, kostbare stilte in me op. Ik kreeg minder behoefte aan praten, stelde ik vast, terwijl ze me vroeger de babbelaar van België noemden. Minister van gedane werken! Pietje Kruit!
Ik leerde mezelf ontleden als een vreemd lichaam. Ik leerde mijn ziel ordenen in een langdurig overdenken en afwachten. Ik leerde mijn gevoelens benoemen, om vervolgens onthecht en onverschillig te worden. Het begon te zinderen in me: ik wilde mezelf niet meer herhalen. Geen praten zonder waarheid, geen zinloze woorden zeggen, of kwaad spreken. Altijd voor en tegen afwegen, los van uitwendige druk. Niet snel beslissen. Altijd eerst stil worden en dan wachten.
Daarbij leerde ik innerlijke bewegingen in mezelf waarnemen, omdat daarin – zo werd gezegd – God te observeren is, en ook de goed en kwade geesten. Alle kwaad zou zich oplossen, geloofde ik. Het kwaad zou zichzelf naar binnen zuigen en kolkend wegspoelen.’
[Koen Peeters, De mensengenezer, p. 126-127.]
Bijziend
Ik stelde me voor dat we in deze zelfgekozen ‘ballingschap’, zoals Camus het in De pest typeert, onszelf ter kalmering zouden willen verplaatsen naar andere plaatsen, zij het in gedachten, als in een droom, of onder hypnose. Iedere avond de ogen sluiten en op reis gaan naar een plek waar je graag nog eens naar toe zou willen, of goede herinneringen aan hebt. Maar de beperkte bewegingsvrijheid maakt me helemaal niet zo rusteloos.
Desondanks deed ik toch een paar pogingen en liep ik daadwerkelijk, na zonsondergang, een stuk door een nog zwoel Avignon, in de bocht van de straat bij die ene gigantische plataan. Ik was ook nog even in het doodstille dorp aan de rivier de Roer, waar we na het eten bij Mirko en Zorka door het donker terugliepen naar het kloosterhotel. Zodra ik echter de straat in Avignon verder uit wilde lopen, of in Duitsland de hoek om wilde slaan, spatte de illusie uiteen.
Zei dat iets over de beperkingen van de wil? Of over de grenzen van mijn geheugen, en daarmee misschien zelfs over de beperkingen van mijn opmerkingsgave?
Het viel in ieder geval samen met het indalende besef dat ik de laatste tijd niet alleen niet meer zo scherp zie als ik bijvoorbeeld opkijk uit mijn boek, maar dat ik eenvoudigweg niet meer zo ver kan kijken. Ik herken de gezichten van me tegemoet fietsende bekenden soms pas op het allerlaatst, of pas als zij naar me roepen. Hoe lang was ik al ongemerkt actiever aan het knijpen, aan het scherpstellen geweest? Misschien al in die zomer dat we in Avignon waren? Wat had ik eigenlijk meegekregen van de dorpen, de bomen en de dieren die we op een afstand passeerden toen we langs de Roer wandelden?
Ik had tegen de tegenliggers kunnen zeggen dat ik aan het dagdromen was en misschien droomde ik ook wel de verte in. Ik had kunnen berusten, me kunnen neerleggen bij mijn kortzichtigheid. Het is niet ongebruikelijk, veel van mijn leeftijdsgenoten doen dat, doelbewust of niet. Er zijn er ook die bijziendheid bombarderen tot het thema van een plaat – overigens wel een hele mooie.
Ik ga liever op zoek naar een bril.