Boris mocht dus blijven. En vanaf vandaag sleept hij Groot-Brittannië het ongewisse in. Hoe dom, kortzichtig en inderdaad: conservatief dat ook is, ik begrijp heel goed dat hij de laatste verkiezingen gewonnen heeft. Jeremy maakte nu eenmaal geen keuze tussen wat hij zelf graag zou willen en wat zijn beroep van hem vroeg: politicus in de oppositie zijn. En bovendien: waartussen konden de Britten kiezen? Tussen een oude, slecht geschoren, weliswaar in pak gehesen maar in zijn wezen slonzige man die een bril met vettige glazen droeg, eentje die steeds verder afzakte de laatste maanden, waardoor het zicht op zijn pupillen steeds benomen werd en kiezers vast het gevoel kregen dat hij ze niet meer aankeek. Een humorloze, verongelijkte, gelijk-hebberige mens. En aan de andere kant een energieke, opgewekte, guitige deugniet die er zin in had en maar één duidelijke richting in wilde? De uitkomst lag eigenlijk van tevoren al vast.
In de politiek gaat het helaas zelden om de inhoud, zeker niet in verkiezingstijd. Zelfs niet om (extreme) welbespraaktheid, waar ik zelf ook heel gevoelig voor ben. Zelden of nooit gaat het om argumenten, laat staan kennis van zaken. Politiek is een fenomeen dat je zonder geluid kunt beoordelen. Het gaat niet om wat ze zeggen, politici beoordeel je op hun uiterlijk.
Je kon van alles tegen Jeremy hebben, maar de Britse kiezers moeten wel beseffen dat een stem tegen Corbyn een stem voor Johnsons was. En dus: voor leugens, voor machtsspelletjes en manipulatie, voor… een rommelige haarbal. Als je de interviews met Boris ziet, dan weet je precies wat ze daar, aan de andere kant van het Kanaal, te wachten staat: smoesjes, gestuntel, half uitgesproken zinnen, de drift, uitschieters, excuses. Johnson is het recept voor het behoud van deze status quo: een alsmaar groter wordende kloof in de samenleving, het vergroten van tegenstellingen en vervreemding van Europa. Chaos. Hij is geen leider maar de voorbode van de staat van het land: onverstaanbaar.
Mijn hoop is gevestigd op de Schotten – voor een koekje van eigen deeg.
Archief voor januari 2020
Way out
Alle 270 metrostations van Londen fotograferen, zonder dat er iemand op te zien is, dat is wat je noemt een uitdaging. Verspreid over vijf jaar lukte het Victoria Louise Howard en ze maakte er het boek Unfamiliar Underground. Finding the calm in the chaos of London’s tube stations van. ’s Avonds laat of ’s ochtends heel vroeg ging ze op pad en sommige dagen slaagde ze er zelfs rond lunchtijd of bij toeval in. Het leverde een bijzondere verzameling duistere foto’s op, net niet alleen zwart-wit beelden – vanwege het tijdstip waarop ze genomen zijn, omdat ze de foto’s meestal ondergronds maakte en door de camera-instellingen. Vervreemdende, spookachtige beelden, futuristisch zo nu en dan. Unfamiliar Underground is een nogal monomaan project dat veelal bestaat uit symmetrische beelden met een sterk verdwijnpunt in het midden. Tunnelvisie.
Wat zien we? Lampen en lichtbakken in allerlei vormen, vlekken en vlakken en strepen en lijnen waar het licht van die lampen ondergronds wordt gereflecteerd. Daardoor ontstaat een beeld van de stations, tunnelbuizen, trappengaten en rijtuigen dat we deels invullen op basis van onze ervaring, de logica en andere verwachtingen. In essentie een zeer concreet-abstract, monochroom portret van lege metrostations in London. De kenmerkende tegelwanden, lage plafonds, bakstenen wanden, kronkelende gangen, metalen deuren, glinsterende rails die in de verte verdwijnt. Retro-futurisme; een eeuwigdurende toekomst.
Het meest vervreemdende in de foto’s is inderdaad de totale afwezigheid van reizigers. Waar nog een spoor van menselijke aanwezigheid is achtergebleven – het vuil tussen de rails, twee kranten achter de rugleuningen tegen het raam, een verloren laars op het perron – daar gaat meteen de expliciete aandacht van de fotograaf in haar commentaar naar uit. En terwijl overal het ‘Way out’ bordje in het oog springt, zegt ze daar niets over. Ze lijkt het niet te zien.
Over de rol van fotografie in haar bestaan schrijft Victoria Howard in haar inleiding: ‘Above all, it is helpful to find something that provides an escape and keeps the mind away from negativity. For me, that is photography.’ Dat zegt eigenlijk alles. Vanwege een ‘incident’ (dat ze verder nergens toelicht) en haar ‘anxiety’ als gevolg daarvan, durfde ze jarenlang niet met de metro te reizen en is ze bang voor mensenmassa’s. Ze refereert in haar dagboekaantekeningen herhaaldelijk aan dat ‘trauma’ en houdt krampachtig vast aan het oorspronkelijke idee voor dit fotoproject dat daaruit voortvloeit.
Ze maakt daarnaast ook nog allerlei andere suggestieve opmerkingen over haar psychische gesteldheid, alsook ‘iets’ met haar rug, haar hart en een ‘break-up’. Hoe expliciet ze ook is over haar foto’s, wat haar precies scheelt wordt nergens duidelijk. En dat stoort.
Howard moet soms wel een uur wachten voordat er werkelijk niemand meer te zien is. Dat is vooral lastig op ‘end of the line’ stations, beweert ze. En: ‘It is very inconvenient when people actually want to use public transport… in my ideal world it would always be empty!’ (10 december 2016).
Haar dagboekaantekeningen handelen vaak over de hoeveelheid stations die ze ‘gescoord’ heeft op een expeditie en over hoe tevreden ze is met haar foto’s – vaak ook uitgesproken over waar dat volgens haar in zit: ‘South Wimbledon: These replaced floor tiles are so eye-catching and a great contrast to the original tiles.’ Tenenkrommend en totaal overbodig, wat mij betreft. Haar teksten doen eenvoudig afbreuk aan de kwaliteit van het idee, het boek en de foto’s. Het is amateurisme, en de uitgever had haar tegen zichzelf in bescherming moeten nemen. Sommige van haar foto’s zijn sterk, andere niet. Ze heeft er vermoedelijk wel heel veel voor moeten nemen. Gelukkig is ze erin geslaagd een goede selectie te maken, met waarschijnlijk meer geluk dan wijsheid. En het idee blijft goed, dat moet gezegd.
Ieder mens is op zijn minst een anekdote. Een intrigerende anekdote misschien, maar ook niet meer dan dat.
Onder Brussel
Platte hoek
Het was een van de koude, stille, eerste dagen van het jaar dat we bij de kruising van de Hardenvoortstraat en de Bredastraat kwamen en stilstonden bij het desolate witte huis op de hoek. Een winderige hoek, op die dag. Een dode hoek, zou je zeggen, maar de schijn bedroog: op andere dagen is er daar bedrijvigheid genoeg. Er staat een school tegenover, er is het park daarachter, en het viaduct naar de Noorderlaan ligt er vlakbij. Het huis moet een aantal jaren uitzicht op het park gehad hebben en in de lange periode daarvoor op het rangeerterrein dat daar eerst lag. De luiken van het woonhuis waren gesloten, het was deels dichtgemetseld, al jaren geleden. Blind. Er was een deur die misschien nog toegang gaf, als je de sleutel had, maar het onkruid tussen de tegels wees op verlating. Aan de kant van de Bredabaan, waar een dubbele deur de entree suggereerde van wat misschien ooit een nachtclub was, was het pand dichtgemaakt met platen en kettingen. We zagen verwaarlozing en leegte. Verschrompelde, uitgedroogde planten op het Franse balkon, gaten in de deels afgeplakte ruiten die op twee plekken steenrond waren en waar kabels voor een televisie doorheen getrokken zijn.
Van wie was de verfomfaaide poes die hier laag bij de grond, onder de auto’s door en al snel vluchtend voor ons, rondsloop? Waar kun je de geschiedenis van zo’n huis terugvinden zonder direct bij de buren te hoeven aanbellen op 3 januari? Volgens het Belgische Staatsblad woonde op Bredastraat nummer 2 ooit Jan Baptist Jacobs, een landverrader. Hij werd in Antwerpen geboren in 1903, en had van 1942 tot aan de bevrijding de wapens opgenomen tegen België. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog waren hem door een rechter alle ‘titels, graden, openbare ambten, bedieningen en diensten waarmee hij bekleed is’ afgenomen. Militaire afstraffing en levenslange gevangenschap werden hem bevolen.
Na Jan Baptist zullen nog velen in het pand gewoond hebben. Misschien ook wel krakers, zwervers nog. Een van de laatste bewoners wilde via de ruiten communiceren met de omgeving; er stonden teksten op het glas. Het leek wel een gedicht, met de woorden zo van boven naar beneden onder elkaar geplaatst. Een gedicht van een brave burger, zij het een bozige, enigszins verwarde:
Zou u
GSM gezeik
Sluikstort
Hondstront,
Wispelturig
Nakomeligen
Met hun marchandising
Bij kunnen
Houden
AUB &
Dank u
Dan ga ik ook
Mijn eigen in
Houden
Er stond nog meer in kleinere letters bijgeschreven. Dat was vanaf de straat echter onleesbaar.
We liepen nogmaals naar de plat gevouwen hoek van het pand en zagen op een van de ramen dat het karakter van zijn tekst grondig veranderd was, met het voortschrijden van de tijd misschien. Het leek op de volgende stap in een psychologisch proces: ‘A good human is a dead human’.
Wat was hier voorgevallen? Wie schreef dit? Was er geen hoop meer; was dit het begin van het einde? We zullen het nooit weten. We zagen alleen nog een afgesloten spookhuis.
Abstract London
Uitgelezen 109
‘De vrije pers betekende alles voor hem, zei hij zittend in de fauteuil voor het grote bureau in het kantoor van de hoofdredacteur, niets was zo belangrijk voor hem, en het was altijd zo geweest sinds hij gekozen was, want de vrijheid van de pers was de vrijheid van de burgers, en dus ook de zijne, kortom, bezwoer hij hevig gebarend de hoofdredacteur achter het bureau, omdat hij niet de indruk had dat die werkelijk overtuigd was, de vrije pers en hij, en hij wees naar zichzelf, waren een en hetzelfde, als er geen vrije pers was, dan was hij ook niet vrij, en omgekeerd, hij hoopte dat meneer de hoofdredacteur begreep wat hij hiermee wilde zeggen, en daarom was het schrijfsel dat de krant in handen gekomen was – want wat moest hij het anders noemen, het was niets anders dan wat gekrabbel, een weerzinwekkende uitval tegen alles wat voor hen in deze stad en in dit land nog van betekenis was, laten we het onomwonden zeggen, zei hij onomwonden en hij spreidde zijn armen – een hoop rotzooi, die naar zijn bescheiden mening dus in de vuilnisbak thuishoorde, en daarom kon hij het alleen maar spijtig vinden dat, en wel oprecht, dat de hoofdredacteur en dit orgaan, dat het evenwichtigst was en de belangen van de burgerij het best voor ogen hield, daar anders over dacht, dat moest veranderen, en zolang dat niet was gebeurd, verzicht hij hem om in die vuilnisbak een plek te reserveren voor dat schrijfsel, want hij was er zeker van dat het uiteindelijk daar terecht zou komen, nee, zei hij hoofdschuddend, hij kon het zich niet voorstellen en wenste er zelfs niet aan te denken wat er zou gebeuren als die rotzooi publiciteit kreeg (…)’
[László Krasznahorkai, Baron Wenckheim keert terug, p. 411.]