Archief voor mei 2019
Davids donut
In Room to dream beschrijft biograaf Kristine McKenna leven en werk van David Lynch en zij heeft zichzelf als doel gesteld vooral de cijfers en feiten zo correct en volledig mogelijk weer te geven. Tegelijkertijd wilde ze Lynch zelf nadrukkelijk bij het verhaal betrekken. De uitkomst was dit boek, waarin hij steeds reageert op wat McKenna over een bepaalde periode uit zijn leven schrijft (en wat anderen daarin over hem zeggen). Door die vorm, door de selectiviteit van het geheugen en doordat Lynch’ brein op een nogal associatieve manier werkt, zie je heel goed dat kennis en zelfkennis en leven en nadenken over dat leven bepaald niet hetzelfde zijn. Wie er dichter bij de essentie komt, kun je je afvragen. Wat de waarheid is natuurlijk ook. Het is wat mij betreft zelfs de vraag of zoiets als een (auto)biografie wel mogelijk is.
David Lynch is de laatste jaren niet alleen bekend als film- en televisiemaker, beeldend kunstenaar en muzikant maar nadrukkelijk ook als voorzitter van de David Lynch Foundation en daarmee hartstochtelijk ambassadeur van de transcendente meditatie. Ik hoopte in Room to dream – alleen al vanwege die titel – te kunnen lezen wat dat precies inhoudt en wat de betekenis van meditatie in zijn leven is. Hij zegt dat de kennismaking met wat kortweg ‘TM’ genoemd wordt, allesbepalend is geweest voor zijn leven maar schrijft er verder weinig concreets over.
Misschien kan dat ook niet. Misschien zijn alle woorden inderdaad zoiets als het deeg van de donut, waarin het gat de kern van de zaak is. In de video ‘David Lynch explains Transcendental Meditation’ doet hij desondanks een poging.
Goed, bent u er nog? Het moge duidelijk zijn: daarmee weten we dus eigenlijk nog niets. Het geheim blijft een geheim zolang we niet zelf aan ‘TM’ doen. Er gaat een sektarische wereld achter schuil, dat zal u niet verbazen – daarover later misschien nog eens. Ik wilde liever weer terug naar zijn artistieke werk.
Om de een of andere reden had ik Lynch’ laatste speelfilm INLAND EMPIRE altijd geïnterpreteerd als een surrealistisch sleutelwerk waarin alles samenkwam. Al was het maar vanwege de titel. In de biografie bevestigt editor Noriko Miyakawa mijn vermoeden:
‘INLAND EMPIRE is an expression of David’s belief in different worlds and dimensions,’ Miyakawa continued.‘ Everything’s in it and everything is connected and it’s my favorite of his films. I should add that I hated it by the time we finished editing it, because it’s a three-hour movie I watched more than fifty times and it became like torture. But when I see it now, I see how personal and intimate it is, and I enjoy the freedom it gives the viewer as far as how they interpret it. The parts of the film you don’t understand point to places in yourself that need examining.’ [Room to dream, p. 423.]
Ik las daar een opdracht in. Want hoe gefascineerd ik destijds in de bioscoop ook was, ik begreep er toen vrijwel niets van – maar zag de film daarna ook nooit meer. Hoe zou dat nu zijn? Ik heb hem gekocht en ga dit weekend een hap van de donut nemen.
Kift
Iedere keer weer denk ik dat er slaande ruzie is op straat, dat er een gevecht uitbreekt en kijk ik verschrikt naar buiten. Maar dan zie ik het scheldende en tierende mannetje aankomen. Meestal met een verschoten jas in zijn hand geklemd. Bleek, kalend, met slierterig, vet haar aan de zij- en achterkant van zijn hoofd. Soms is zijn gezicht rood aangelopen, meestal is het bezweet, alsof hij er al een flinke afstand op heeft zitten. Hij loopt snel, zij het met korte, driftige pasjes.
Het lijkt van een afstand alsof hij haast heeft maar dat is niet zo. Zijn blik is niet naar een bestemming, niet naar de nabije toekomst maar naar de grond gericht, of naar iets daar vlak boven. Hij lijkt eerder ergens vandaan, boos weggelopen. Zo nu en dan welt de woede in hem op en staat hij even stil of gaat hij juist nog iets sneller draven en scheldt hij uit volle borst, terwijl het speeksel om hem heen sproeit. Hij tiert en foetert heel hard tegen niemand in het bijzonder, althans niet tegen iemand die de mensen om hem heen kunnen zien.
‘Kankerlijer’ is het enige verstaanbare woord dat hij vaak gebruikt, verder is er niets op te maken uit de klanken die hij op maximaal volume uitstoot. Hij brult en gebaart erbij alsof iemand hem iets verschrikkelijks heeft aangedaan. Het lijkt wel alsof hij zich dan ineens iets herinnert, voor zich ziet dat hem woest maakt. Soms dreigt hij met agressief naar voren priemende vinger naar een denkbeeldige figuur. Vlak daarna zwijgt hij weer en gaat hij zijn verhitte gang verder, niet om zich heen, naar niemand kijkend. Aangespoord door een innerlijke drang, drift, dwang, kift.
Als je in de geestelijke gezondheidszorg werkt, zou je waarschijnlijk kunnen zien welke aandoening de man heeft en welke medicijnen hij gebruikt – of zou moeten gebruiken. Dat is ook een perspectief op de zaak. Ik zie hem meestal in de binnenstad, vanuit mijn werkkamer op een hoog, en ben vooral gefascineerd door zijn motoriek.
Gisteren passeerde hij ineens onder het raam van mijn woonhuis, zo’n drie kilometer verwijderd van mijn werk. Waar ik hem overigens ook van een hoog gadesloeg. Zou hij de hele stad zijn doorgelopen, was dat misschien wat hij dagelijks deed? Zou hij daarom altijd zo bezweet zijn?
Ik kreeg natuurlijk geen antwoord op mijn vragen en zag hem zoals ik hem nog nooit had gezien. Hij ging in alle rust voorbij, zwijgend. In zijn hand had hij deze keer niet zijn vale jas maar een riem en daaraan een hele grote, vervaarlijk ogende hond die al even kalm met hem meeliep.
Eerste verjaardag
Ruilboekenkast
Als een bloem in de winter
Noodlot in eigen hand
Anne-marie ontdekt een komplot
Geniaal geheim
Tranen van God
De hete vallei
Recht als een rieten fluit
Om weer te leven
Dreigende branding
Jij bent het zorgenkind
Van jou hield ik teveel
De ongeschreven roman
Telefoon in de nacht
Late zomer
Een duif in de rotskloof
Een droom gaat in vervulling
Wimpers van de dageraad
Harten in tweestrijd
Niemand is een eiland
Geef mij een teken van leven
Bruisende drank
De nacht van de zevende maan
Het machtige visioen
De vergeten medeminnaar
Het hol van de ratelslang
Hotel deluxe
Absurdisme
Het was in de week van het zwarte gat, of eigenlijk: op de maandag erna. Dat wil zeggen: de maand na de week waarin we voor het eerst een foto van een zwart gat in het heelal zagen. Ik haalde er mijn schouders over op, tot aan het optreden van de sterrenkundige en de zangeres, aan het einde van een lange conferentiedag over wetenschap.
Rondom haar gloedvolle bewerkingen van sterrenkundige popnummers als ‘Starry Starry Night’, ‘Venus’ en ‘We are Stardust’ vertelden de enthousiaste wetenschapper en de zangeres ons waarom de sterrenkunde zo fascinerend was – natuurlijk met de bedoeling dat ook wij erdoor geraakt zouden worden. Hij probeerde zijn verhaal over het ontstaan van het heelal en dimensies daarbinnen aanschouwelijk te maken, onder andere door de verhoudingen in de enorme zaal waar we verzameld waren aan te wenden. Hij verwees naar een gele skippybal op het podium (de zon), een blauwgeverfde pingpongbol die hij uit zijn broekzak peuterde (de aarde) en de laatste alinea van een veertiendelige, duizenden pagina’s tellende encyclopedie die op het podium stond (het menselijk bestaan en de beschrijving ervan). Allemaal om te illustreren over welke afstanden we eigenlijk spraken als we over onze positie in het heelal spraken; hoe oud het licht was van de sterren die we zagen en vooral: hoeveel zonnen, manen, planeten, sterren, melkwegstelsels en… heelallen er naast het voor ons enigszins zichtbare nog bestonden.
De foto van het gat dat alleen zichtbaar was door alles wat erin verdween, liet mij ineens minder onverschillig. De nietigheid, de oneindigheid en vooral: de volstrekte absurditeit van wat wij dan nog ‘wetenschap’ wilden noemen, drong weer eens diep tot mij door. Ik begon mij af te vragen waar ik nog iets van zin zou kunnen vinden om het einde van de dag mee te halen.
Maar toen dacht ik ineens aan Daniil Charms (1905-1942) en ik besloot de nieuwe uitgave van zijn verzamelde werken als Bijbel op mijn nachtkastje te leggen.
Hoe een man uiteenviel
‘Men zegt dat alle mooie vrouwen een dikke kont hebben. Ach ja, ik hou van vrouwen met grote borsten, ik vind dat ze lekker ruiken.’
Terwijl hij dit zei werd hij groter en groter en toen hij het plafond bereikt had, viel hij uiteen in duizend kleine balletjes. De huismeester Pantelej kwam aangelopen, veegde de balletjes op het vuilnisblik war hij gewoonlijk paardenvijgen op veegde en bracht ze naar buiten, ergens op de achterbinnenplaats.
En de zon bleef verder schijnen zoals tevoren, en de weelderige dames bleven even verrukkelijk ruiken.’
(Daniil Charms, ‘Hoe een man uiteenviel’ in: Werken, p.151.)