‘Ik doe het niet meer, ik doe het nooit meer,’ zei ik na afloop tegen S. junior, wier hand ik bijna fijngeknepen had in de overdekte, volledig verduisterde achtbaan. Net als de ‘eerste en laatste keer’ zeven jaar geleden had ik ook nu weer even gevreesd voor mijn leven. Tijdens de razende rit door het binnenste van een imaginaire vogel had binnenin mij een korte, maar hevige strijd gewoed tussen doodsangst en rationele overlevingsdrang. Gedachten als ‘we zitten toch goed vast’ en ‘dit is een pretpark’ werden afgewisseld met de sensatie dat doodgaan zoiets als dit moest zijn. Sterker nog: ik vermoedde werkelijk dat ik uit dat met hoge snelheid steeds verder naar beneden stortende karretje geslingerd zou worden. Ik wel, snap je, vanwege mijn afwijkende, lange lijf. Toch slaagde ik er op de een of andere manier in kalm te blijven, terwijl er achter mij volop werd gegild. Had ik dat ook moeten doen tijdens deze overdonderende les in fatalisme? Ik sloot mijn ogen en probeerde te ontspannen. Dat lukte heel even. Direct daarna kromp ik weer ineen en trok ik S. aan haar hand mee naar beneden, voelde ik mijn rug verkrampen in een onnatuurlijke kromming die niet geschikt was voor alle bochten die we moesten maken, en viel bijna flauw. Daarop volgde ik dan weer even de gedachtestroom en besloot maar mee te bewegen met het onvermijdelijke. Of eigenlijk: mijn tijd uit te zitten.
Ik kan me vagelijk herinneren dat ik halverwege nog zoiets dufs als ‘ik vind het niet leuk’ tegen S. heb gezegd, of ‘dit is wat mij betreft niet voor herhaling vatbaar’, terwijl zij juist volop genoot van de dollemansrit. Later sprak ze over de opvallende muziek die we onderweg hadden gehoord, maar daar had ik helemaal niets van gemerkt. Waarom was ik er eigenlijk aan begonnen als ik mijn ogen en oren gesloten hield?
Het duurde misschien anderhalve minuut. Negentig seconden in een sensatieversneller. Gelukkig ging hij niet zo rap dat ik mijn hele leven al voorbij zag komen. Maar toch: op de foto die er onderweg van ons genomen was, zag ik mezelf uiterst kalm en inderdaad lijkbleek zitten. Zo zou ik er vermoedelijk op mijn sterfbed uitzien. Ook dan zal ik er vast geen donder aan vinden en die hellerit roerloos vechtend, met gesloten ogen ondergaan. Hopelijk duurt het te zijner tijd niet veel langer, die Dark ride naar de uitgang van het mensenpark, want heel veel zin heb ik er niet in.