De schemering viel over Porto terwijl we in de tram van het vliegveld door de buitenwijken naar onze bestemming reden. We zagen pas echt iets van de stad toen we bij station Lapa van een hoge trap de wijk in daalden. Het was een uur of tien en we kwamen weinig mensen tegen op straat, ondanks de zwoele lucht. Onder de magische, mediterrane straatverlichting zagen we de eerste gescheurde muren en leegstaande huizen, de eerste levenstekens van straatkunstenaars, de eerste prachtige series geveltegels. Een duister, nauw straatje verder naar beneden, een leegstaande winkel waar zwervers hun slaapplek hadden gemaakt, een klein groepje uitgelaten jongeren, stille parkeergarages. Een surreëel grote plant in een daktuin wekte de suggestie van de tropen, stoffige winkelpanden gaven ons het gevoel dat we in een andere tijd waren beland.
Voor de deur van het adres waarnaar we onderweg waren, liepen we als bij toeval onze verhuurders tegen het lijf. Ze kwamen net terug van een etentje bij vrienden en namen ons mee naar binnen. Eerst door een tweedehands platen- en vintage designwinkel heen, langs een klein kantoortje voor architecten en dan de tuin in. Helemaal achterin, van het zicht uit hun bovenhuis afgeschermd door hoge bamboestruiken en bomen, hadden ze een klein gastenverblijf ingericht – ver van de straat en het verkeer, ver van de indrukken, ver van de mensen die we de dagen erna zouden zien. Alleen de tuinen van de buren en de achterkanten van de huizen omgaven ons. Vijf tuinen verderop stonden de donkere ruïnes van twee huizen. Daar schuin boven, driehoog en hellend uit zijn erker haalde een buurman zijn was van de lijn. Hier en daar brandde binnen een lamp, schuin boven ons tuinhuisje hing de maan, bijna vol en nog verstrikt in wat takken van een enorme boom.
We wilden niet meteen gaan slapen maar echt aankomen. Dus gingen we op zoek naar een flesje vinho verde. We sloegen wat hoeken om en kwamen bij een avondwinkel. En hoewel we, misschien vanwege de aangename temperatuur en de vriendelijke verhuurders, niets anders dan geruststelling ervaren hadden, viel ons wel op dat er in de kleine winkel maar liefst drie of vier mannen werkten, die ons goed in de gaten hielden. Er kwam een zwerver binnen met 50 eurocent in zijn hand voor een fles bier en hij werd nog wat nadrukkelijker omsingeld en aan zijn eenvoudige transactie gehouden.
Weer terug in de binnenwereld rond ons huisje, lieten we ons kietelen door de sprankelende wijn. We prijsden ons gelukkig en luisterden naar de laatste geluiden van de avond: korte uitbarstingen van gelach op een feestje bij de buren, in de verte het geblaf van honden en boven ons: de meeuwen – van schoorsteen naar schoorsteen van dakrand naar boomtak, over de binnenplaats scherend. Honden en meeuwen – daar leek Porto bij nacht uit te bestaan. In het gelige licht dat niet alleen van de straatverlichting maar ook uit sommige tuinen kwam, werden de meeuwen vale, zachte schimmen tegen de donkerblauwe hemel. Ze riepen naar elkaar, paniekerig en zeurderig tegelijk.
We wisten nog steeds niet wat ons te wachten stond in deze stad, maar we hadden we er alle vertrouwen in.