Ik heb even geen idee. Als dat wel zo zou zijn, zou het een idee zijn voor het boek dat ik aan het schrijven ben, en dat aan het einde van dit jaar klaar moet zijn. Een roman is een veelvraat, een verleidelijk monster dat alles opslokt dat eetbaar oogt. En in de eindfase van schrijven waarin ik nu verkeer, zijn bijna alle andere dimensies van de verbeelding buiten bereik. Alles wijst in de richting van dat ene boek en van de problemen die ik daarin nog moet oplossen. Er is werk in uitvoering. Kortom: eigenlijk ben ik hier nog steeds niet.
Niet dat er verder niets gebeurt maar ik zou er veel langer dan gebruikelijk bij stil moeten staan, langer moeten mediteren op de inzichten die ik zou kunnen peuren uit die ene tentoonstelling in Rotterdam, uit die wandeling door de herfstbladeren vorige week, uit die film die erin hakte, uit dat waanzinnige boek dat ik las, uit die afscheidsbijeenkomst maandag, uit die bespreking van onze filmreeks voor het komende jaar.
Toen ik zondagavond op de bank zat en het huis vroegtijdig stilgevallen was, was alles in principe mogelijk. Maar ik had mijn manuscript op schoot, keek door het achterraam de tuin in en zag niets. Alleen duisternis, zwart. Ik hoorde geen voetstappen meer op het krakende laminaat, geen eksters in de bomen, geen rollende kliko’s door de brandgangen, geen auto’s in de verte, geen wind of regen. Ik zat in een koelkast en de deur was dichtgevallen. Waarom zou je überhaupt iets doen in zo’n bevroren toestand?
Zo ziet het eruit als het vel leeg is. Als ik mijn vingers automatisch hun gang laat gaan over het toetsenbord komt er echt wel iets uit, maar dan zoiets als dit. Ik ben dus nog steeds afwezig. Out of office. Totdat er weer tijd is, vrees ik. Totdat het monster mij niet meer nodig heeft en ik het kan afschudden.
Archief voor oktober 2017
Fotonotitie 3
Fotonotitie 2
Fotonotitie 1
Werk in uitvoering
Uitgelezen 88
‘De nieuwe feiten, die een rem zouden zetten op elke neiging tot herziening van de grondbeschikking (het idee om het geheel – voor ieder de helft – na te laten aan het paar Giuseppe-Adelaide, dat voortaan verbonden was door de dubbele keten van het dubbele huwelijk: het burgerlijke, in 1910, en het kerkelijke daar bovenop), deze nieuwe feiten waren gerijpt en uiteindelijk in de schoot gevallen van het alledaagse weten, dat weten of bewustzijn dat sommige filosofen juist ‘het reële’ noemen om het beter te onderscheiden van hun eindeloze privé-geprakkezeer, als het ware om het een vaag burgerrecht te verlenen ‘dans la domaine de l’esprit’; ze waren gevallen, gevallen en als harde peren opengebarsten, van de kerstboom van een vorig ophangpunt, dat men ‘het mogelijke’ noemt. Zoals de waterdruppel opzwelt en alle kleuren van de regenboog aanneemt, en door zijn eigen gewicht aan de rand van de daklijst boller en boller wordt, tot hij er ten slotte – plop! – opeens van loskomt; en tijdens de korte duur van zijn val wordt hij zichzelf, krijgt hij de naam waterdruppel, noemt zelfs Berkeley hem waterdruppel; twee seconden lang, tot hij in de nek belandt van een huiverende voorbijganger, maakt hij deel uit van een ruime zekerheid: de zekerheid van het historisch ‘reële’, dat door God werd georkestreerd, door Hegel gehistoriseerd en door Carlyle verheerlijkt. Nauwelijks is hij, de druppel, opgenomen in de dialectiek van de geschiedenis, of opgevangen door de nekwervel van de voorbijganger, of hij verdampt alweer, zoals het Vermogen van de markies van Château Flambé in de dialectische smeltkroes van het jaar 1792.’
[Carlo Emilio Gadda, Gepaard met verstand, p. 171-172.]