Eigenlijk moet ik niet zo veel boeken meer kopen, want ik heb er nauwelijks ruimte voor. Ik heb mijn best gedaan te ‘ontzamelen’ en de boeken verwijderd die ik alleen maar had willen redden van de ondergang. De zogenaamde klassiekers, of boeken die ik om andere redenen twintig jaar geleden wel interessant vond maar nu niet meer. Natuurlijk zijn er nog heel veel titels die geduldig wachten op het juiste moment om voor het eerst gelezen te worden. Maar de boekenverzameling is geconcentreerder geworden. Sterker nog; toen ik afgelopen weekend na een bezoek aan de Nieuwe Boeken Beurs van kleine zelfstandige uitgeverijen toch weer met een stapeltje thuiskwam, bekroop me de gedachte dat ik bezig was aan een gesloten universum te metselen. Want ik koop, ondanks het hartverwarmende enthousiasme van de handelaren op zo’n beurs, eigenlijk nooit boeken die gewoon ‘leuk om te lezen’ zijn. Er is vrijwel altijd een relatie met de boeken die ik al in de kast heb staan of met een schrijfproject waarvoor ik me aan het documenteren ben. De boeken staan meer en meer met elkaar in een solide, betekenisvol verband. Misschien vormen zij wel de buitenste cirkel van mijn Zelf.
Ik weet niet of dit universum ooit compleet zal zijn; ik vermoed eerder dat er sprake is van een uitdijend heelal. Misschien is er een zekere mate van vol-ledigheid bereikbaar, een beetje zoals de collectie van G., over wiens indrukwekkende verzameling boeken en muziek ik al eens eerder schreef. G. dook dit weekend ook in mijn gedachten op. Ik besefte dat ik nu echt in zijn voetsporen trad. Ook ik ben nu een van die mannen geworden die op dit soort beurzen, markten en in stoffige winkeltjes zijn slag slaat en zich daarna met de buit terugtrekt – in zijn eigen wereld. Op straat al herkenbaar als lid van een doelgroep.
Archief voor september 2017
De verhalenverteller
‘300 stories just walked in here’ zei de verhalenverteller toen hij de tent binnenkwam. Daarmee doelde hij op zichzelf, want dat was het aantal verhalen dat hij uit zijn hoofd kende. Toch leek de beste man een beetje op zijn retour te zijn. Misschien kwam dat wel doordat zijn vrouw hem steeds als een rapper in een crew bij het belangrijkste woord van de zin bijviel. Soms gaf ze hem ook een steekwoord waarmee hij weer verder kon. Want het geheugen leek de verteller af en toe al een beetje in de steek te laten – het geheugen dat voor hem van zo groot belang was. Zijn vrouw leek als souffleur zozeer met hem vergroeid dat ik vermoedde dat ze na zijn dood bijna zelf als verhalenverteller zou kunnen optreden. Alhoewel… Taffy Thomas had lang kunnen schaven aan zijn techniek, beheerste het meeslepend vertellen als geen ander. Het ging natuurlijk om meer dan het geheugen alleen. Hij maakte overigens van alles een verhaal, ook van de mantel die hij droeg, een gewaad vol afbeeldingen van dieren – die hem dan ook weer tot geheugensteun konden dienen.
Van ‘landscape and discovery centre’ The Sill – waar we toevallig in het weekend van de feestelijke opening waren – had hij de opdracht gekregen om over elk seizoen een verhaal te maken. Toen ik die zondag bij hem in de tent zat, vertelde hij zijn verhaal van de herfst. Om te beginnen vroeg hij de aanwezige kinderen wie de planten en de dieren gemaakt had. Een jongetje antwoordde: ‘God’. Thomas antwoordde daarop dat je diegene ook ‘Allah’ of iets anders zou kunnen noemen, maar dat hij met de conservator van The Sill afgesproken had dat zij over ‘Moeder natuur’ zouden spreken. Moeder natuur was onderdeel van een bezielde wereld waarin voor alles een goed verzonnen verklaring was, ook voor het verkleuren en vallen van de bladeren blijkbaar. Daar kwam geen biologie aan te pas.
In een gebied waar bijna niets anders is dan natuur, daar moest je het lang geleden al doen met de verhalen, de folk stories. En als je klein bent, als de wereld nieuw voor je is, als je nog niet kunt lezen en de wetenschap niet de meest voor de hand liggende logica is, dan begint alles ook met de verhalen die je verteld worden. Het leek mij, op die plek in het lege landschap naast Hadrianus’ muur, ook niet meer dan logisch.
De muur
Het was een indrukwekkende wandeltocht langs de muur van Hadrianus. Onder dreigende, maar snel voorbijschuivende wolkenpartijen, dwars door een landschap dat een tijd lang links strak geordend, rechts ruiger scheen. Een gebied waarin we soms een dorp en verder alleen de begrenzingen van akkers met kleinere stenen muurtjes konden herkennen en dat soms desolaat, bijna lunair was. Een expeditie in westelijke richting, tegen de gebruiken en de wind in, door een landschap dat ik steeds geneigd ben ‘bijbels’ te noemen; ‘woest en ledig’, vlak voordat God de dieren bij Adam bracht om te horen hoe hij ze zou noemen – bij wijze van spreken dan.
De belangrijkste vraag, 22 kilometer, zeven-en-een-half uur lopen lang, bleef toch: waarom? Waarom laat iemand in een dergelijk verlaten landschap een drie meter hoge, twee meter brede muur bouwen met op iedere mile een poortgebouw? Zelfs al staat de muur op een enorm steile heuvel en zou er nooit iemand op het idee komen daar door een poort naar binnen te willen? Er zat niets anders op dan dieper in de geschiedenis van de muur van Hadrianus te duiken – de dag nadat we redelijk uitgeput waren aangekomen in de jeugdherberg. De BBC documentaire die we op mijn telefoon keken, maakte veel duidelijk, ondanks de horrorfilm-kwaliteit van de stemmen in de video.
Natuurlijk is de muur een grensbepaling, de grens van wat de Romeinen als ‘de beschaving’ zagen. Aan die andere kant woonden de ‘barbaren’. Met dat idee materialiseerden ook de Chinezen hun zelfovertuiging, of hun angst; het is maar hoe je het bekijkt. Bovendien: je moet ergens een lijn trekken – dat arbitraire gegeven sprak me wel aan, net zoals de richting en de duur van een wandeltocht arbitrair is, eigenlijk alles arbitrair is.
Dat Hadrianus daar wilde stoppen met het alsmaar verder verleggen van de grenzen van het Romeinse rijk – door schade en schande wijs geworden – dat leek me ook verstandig. Bovendien, zo suggereerde de documentaire, was het bouwen van de muur ook een vorm van dagbesteding voor de manschappen. Het gaf de troepen een doel, en structuur aan hun dagelijks bestaan. Ook dat is de barbarij buiten houden.
Het had misschien nauwelijks zin maar het was wel een mooi ding – zelfs nu nog, al zijn er door eeuwen wind en regen, diefstal en verval, vee en toerisme stukken afgestoten en is de muur op sommige plekken nauwelijks meer te herkennen tussen de andere hollingen en bollingen van de grond.
Dat je met zo’n muur uiteindelijk niets tegenhoudt, analyseert Alessandro Baricco treffend in zijn boek De barbaren. Hij beschrijft het lopen over de Chinese muur als ‘aan een beeld [te] denken terwijl je er overheen loopt’ en typeert die muur vooral als een poging om de eigen identiteit te conserveren, vast te leggen, in te perken. Tevergeefs. Natuurlijk.
Ik herkende wel iets van zijn ervaring langs de muur van Hadrianus. De overzichtelijkheid is misschien tijdelijk, maar brengt ook rust, de illusie van zekerheid. Op een bepaald moment is zo’n wandeling langs een muur ook wel genoeg geweest. Het punt, of beter gezegd: de lijn is duidelijk. Maar het is wel een lijn die je vanuit de ruimte kunt zien; een onderneming die je op een kaart kunt aanwijzen. Iets dat ertoe doet, ongeveer zoals het bouwen ervan. In een schitterend landschap.
Hadrian’s Wall
Uitgelezen 87
‘A second ring: Professor Catling from Oxford. He has been cruising the Net and came up with a narrowboat, available, if we make an immediate booking, at the weekend. Ship out from March on the Middle Level, down the Nene (Old Course) to Ramsey; and then, if we have sufficient time, and haven’t come to grief on a low bridge, round to Whittlesey and Petersborough. By slow and secret backwaters. Sounds good. Dot it. Make the call.
Anna, overhearing this conversation, offer to join the crew: a first. Catling boat trips, after early experiences out of Norwich, are usually avoided. Especially when they head down the Thames, out to sea, with completely drunk, drugged or deranged skippers: Hunter S. Thompson awaydays. (No insurance, no charts, one life-jacket – childsized – shared between five large adults.) But the thought of going by water into Rose country is a temptation not to be resisted.
Much food, in Anna’s generous fashion (cook in expectation of the entire family, plus friends and lovers, appearing at your table), has been loaded into the car when Catling demands a Tesco’s pit stop in Huntington. He’s working his own interpretation of the Atkins diet and presents a more svelte and compact figure than the Wellesian cigar-chomper of my Oxford visit. This is nothing new, the man has always been a shape-shifter; an ability that stands him in good stead as a certified performance artist. One day: fabulously bouffant, silver-minted. And the next? Cropped like Magwitch. One day, full-cargoed, under sail; the next, hunched, shuffling, Sherlock Holmes overplaying the vagrant. The range, by his reckoning, runs from early Charles Laughton to eye-patched John Wayne being winched on to his horse. A preternatural ability to swerve, on the beat, from clubbed pathos to diabolic intensity.’
[Iain Sinclair, Edge of the Orison, p. 307-308.]
Het blauw en het zwart
Direct bij binnenkomst in ‘De kleuren van de Stijl’ werd onze aandacht getrokken door het rood van Barnett Newmann’s ‘Who’s afraid of Red, Blue and Yellow’. Het werd, vanwege de voorgeschiedenis, permanent bewaakt door een beveiliger – die zelf een soort expert was geworden in de ervaring met het doek, zo bleek uit zijn gesprek met enkele andere bezoekers. Het was wonderlijk om het daar in Amersfoort te zien, schuin van boven (al kon je er ook gewoon recht voor gaan zitten natuurlijk). Het diepe rood werkte echt; het zoog, je voelde dat je er gek of kwaad van zou kunnen worden. Kortom: het was nu eindelijk goed gerestaureerd.
Meer dan dit rood, meer dan de primaire kleuren van Mondriaan en Van Doesburg echter, maakten het zwart van Ad Reinhardt en vooral de blauwe sculpturen van Yves Klein indruk.
Ik dacht dat ik een foto van een van Reinhardts zwarte vierkanten schilderijen had gemaakt, maar kon die later op mysterieuze wijze niet meer terugvinden in mijn telefoon. Dat bleek een terugkerend verschijnsel te zijn: S. meende foto’s van routekaarten bij zich te hebben voor onze wandeling naar Soest maar kon die ook niet meer vinden. We moesten blijkbaar maar dwalen, op gevoel verder gaan die middag.
Kleins abstracte schilderwerken en sculpturen onttrekken zich, net als de zwarte werken van Reinhardt, aan de wanhopig naar inzicht zoekende geest. Zoals je ogen in het donker naar licht blijven speuren – totdat je ze sluit. Het enige wat je kunt doen, is de kunstmatige vanzelfsprekendheid ondergaan of je verdiepen in het totstandkomingsproces. Ik geef direct toe dat Kleins zoektocht naar die ene intense kleur blauw die zijn werken zo herkenbaar maakt, me mateloos fascineerde. Ik zag de experimenten, de frustraties en de high fives met de verfmenger Edouard Adam, toen het eenmaal gelukt was tot een soort ‘pure pigment’ ervaring te komen, al helemaal voor me. Op dezelfde manier vermoedde ik in dat ene vierkante paneel van Reinhardt al het hele verhaal van het procédé waarmee hij de laatste jaren van zijn werkzame leven alleen nog maar van die zwarte schilderijen had gemaakt, zoals Schoonhoven zijn witte.
De methode, de monomanie, de trots en de obsessie met de uitvinding die je hebt gedaan. Iets gemaakt hebben dat er nog niet was, dat niet iets betekent maar iets is. En er dan niet meer mee kunnen stoppen tot aan je dood – ook al komt die soms te vroeg.