‘Eerst deed ik net alsof ik schreef, maar ze zei dat dat niet werkte. Het publiek zou meteen doorhebben dat ik maar deed alsof. “Schrijf echt iets.” Eiste ze, en vervolgens, voor alle duidelijkheid: “een verhaal. Niet zomaar wat woorden. Doe het natuurlijk, zoals u altijd schrijft.” Ik zei haar dat het niet natuurlijk was als ik zou schrijven terwijl ik gefilmd werd voor de Duitse publieke omroep, maar ze hield voet bij stuk. “Maak er dan gebruik van,” zei ze. “Schrijf een verhaal precies daarover – over hoe onnatuurlijk het is en hoe dat onnatuurlijke ineens iets voortbrengt: iets echts, vol passie. Iets wat u helemaal doordringt, van uw hersens tot uw lendenen. Of andersom, ik weet niet hoe dat bij u werkt. Dat wil zeggen, waar in uw lichaam de creatie precies begint. Het is bij iedereen anders.” Ze vertelde me dat ze ooit een Belgische auteur had geïnterviewd die elke keer als hij schreef een erectie kreeg. Iets in het schrijven “stiffened his organ” – dat was de uitdrukking die ze gebruikte. Het was vast een letterlijke vertaling van het Duits, maar in het Engels klonk het heel vreemd.
“Schrijf,” hield ze aan. “Mooi zo. Ik vind uw slechte houding tijdens het schrijven geweldig, die verkrampte nek. Het is werkelijk prachtig. Blijf schrijven. Heel goed. Zo moet het. Natuurlijk. Let niet op mij. Vergeet dat ik er ben.”’
[Etgar Keret, ‘Welk dier ben je?’, in: Verrassing, p. 245-246.]
Archief voor juni 2017
Pirandello
Ik heb hem weer op de kalender gezet vandaag, Luigi. Luigi Pirandello, de Italiaanse schrijver die vandaag, honderdvijftig jaar geleden, werd geboren. Wereldwijd maken culturele instellingen, wetenschappers, toneelspelers en andere liefhebbers van 2017 een feestelijk herdenkingsjaar, dat nog tot in december voortduurt.
Ik heb zelf jarenlang een Pirandello-dag gehouden op 28 juni, maar de klad zat er een beetje in. Tot vandaag. Voor mij is hij namelijk een van mijn grote literaire ‘helden’ (al gebruikte ik hier liever het Italiaanse woord ‘mito’ dat beter aanduidt wat ik bedoel). Luigi Pirandello werd in 1867 geboren in Agrigento (Sicilië) en stierf in Rome op 10 december 1936. In 1934 kreeg hij de Nobelprijs voor de literatuur voor een oeuvre dat bestaat uit toneelstukken, romans en de Novelle per un anno – een verzameling korte novelles, een voor elke dag van het jaar. Hij kreeg dit project helaas niet af, maar schreef er toch maar liefst 241. Ze werden eerst gepubliceerd in de Corriere della Sera en later gebundeld. In Nederland verschenen ze ook, als Novellen voor een jaar.
Zijn roman Iemand, niemand, honderdduizend was voor mij levensbepalend. De filosofische kwesties van identiteit en onbevattelijke realiteit, de verhouding tussen de verteller en zijn verhaal, tussen realiteit en fictie (Zes personages op zoek naar een auteur) en zijn oog voor de oerkracht van de anekdote zijn voor mij vormend geweest.
De ambitie om voor elke dag van het jaar een novelle te schrijven verdient niets anders dan bewondering, ook al had hij kunnen voorzien dat deze onderneming onvoltooid zou blijven. Toch schuilt ook daar een zekere schoonheid in. De Novellen voor een jaar laten zien dat het ultieme verhaal een kort verhaal is. Mijn ‘polaroids van de dag’ zijn tot in hun titel schatplichtig aan het idee van de Novellen voor een jaar. Ik sta op de schouders van Pirandello. Mijn dank is groot.
‘Buon compleanno, Luigi,’ al hoor je dat vast niet meer.
De methode
Ik kan het niemand aanraden, de manier waarop ik een roman schrijf. Zelf kan ik niet anders – blijkbaar, want het gaat al jaren zo. ‘Though this be madness, yet there is method in ’t.’
Fase 1
Zodra er uit een grote verzameling ideeën een samenhangend geheel ontstaat, vermoed ik er soms een boek in. En zodra het gegeven, de belangrijkste personages en de situatie of sfeer mij gevoelsmatig voldoende duidelijk is (en dat kan soms jaren duren), begin ik te schrijven. Ik werk dan allerlei fragmenten en verhalen uit waarvan ik vermoed dat die ergens in het boek een plaats moeten krijgen. Ik schrijf niet van het begin naar het einde maar dwars door alle mogelijke lijnen en verbanden heen. Vrijuit, zoals het mij vanonder de vingers komt. Sommige stukken verdwijnen later weer, andere komen er pas bij op het moment dat ik er lijn in ga aanbrengen. Alle losse eindjes laat ik zitten. Dit schrijfproces duurt ongeveer een jaar of twee, aangezien ik niet de hele week ter beschikking heb.
Fase 2
Op een bepaald moment heb ik dan bijvoorbeeld 157 fragmenten of zoals deze keer: 65 hoofdstukken van sterk uiteenlopende lengte. En dan begint een montageproces: het knippen en plakken van alinea’s (soms letterlijk, met schaar en plakband) en het verplaatsen van hoofdstukken. Ik probeer overzicht over het geheel te krijgen door alles te printen en uit te spreiden over de vloer. Ik heb geen isolement, geen klooster of berghut maar eerder een leeg schoollokaal nodig om deze fase door te komen. Het liefst leg ik alle manuscriptpagina’s naast elkaar en loop er dan, als bij de zerken op een begraafplaats, tussendoor… zodat ik ieder hoofdstuk kan zien en vervolgens kan bedenken welke plaats het in moet nemen.
Deze fase volgt overigens vaak op een eerdere, waarin ik de hoofdstukken in enkele regels samen heb gevat en op archiefkaartjes heb geschreven, zodat ik kan schuiven met die kaartjes als met de stukjes van een kaarsrechte puzzel. Maar dat bleek deze keer niet afdoende.
Timmeren, schroeven – dat zou ik het liefst aan zo’n roman willen doen. Nu is het behelpen met schema’s, lijnen en mindmaps. Ik doe een vaat, ik draai een was, ik fiets en ik dagdroom. Ik loop door de stad en ik peins. Ik wandel, ik ga op reis, ik lees en schrijf andere dingen – zoals dit blogstukje – en probeer niet te veel na te denken. En dan, ineens, begrijp ik iets en kan ik weer verder.
Ik weet uit ervaring dat ik geduld moet hebben. Ik worstel maar ik kom altijd weer boven. Wat mij door dit moeizame proces heen sleept, is de overtuiging dat ik aan iets werk dat al bestaat, nog voordat ik klaar met schrijven ben.
Fase 3
Hoeveel fijner zou het zijn om zomaar bij het begin te kunnen beginnen of om geheel volgens plan te werken aan de karakters en hun ontwikkeling, aan een plot en een spanningsboog – maar op die manier kan ik dit eenvoudigweg niet. Dan wordt het een soort huiswerk en verveel ik me te pletter – net als de lezer, dientengevolge.
Pas in de laatste fase van mijn methode, als alle stukken zo ongeveer op hun plek staan, kan ik eindelijk van begin tot einde gaan schrijven – naar de manier waarop de lezer er straks doorheen zal gaan. Dan begint het ergens op te lijken en kijk ook ik met een schuin oog naar wat de meeste ‘professionele’ lezers zo belangrijk vinden.
Deze laatste twee fases nemen doorgaans een klein jaar in beslag.
Het eindresultaat laat nog even op zich wachten. Zoals het er nu naar uitziet, zal ik aan het einde van dit jaar klaar zijn – en het boek op de plank leggen.
The other side of hope
Cassettebandjes
Het heeft lang geduurd. Heel lang. Pas deze week heb ik definitief afstand gedaan van mijn cassettebandjes. Beluisteren deed ik ze allang niet meer. Alleen voor een kleine selectie van bijzondere bandjes had ik nog een cassettedeck. In de afgelopen jaren luisterde ik daar zo nu en dan naar, in een opwelling en hoorde ik eigenlijk alleen ongearticuleerd brommen en bonken. De kwaliteit van de cassettes was in dertig jaar flink afgenomen maar het maakte niet uit, want in mijn verbeelding bogen alle vervormingen in mijn gehoor terug tot de originele indrukken. Sinds ook die ultieme selectie echter vastliep in de spoelen, begon ik er mentaal afstand van te nemen.
In een kast had ik twee dozen met bandjes staan die ‘op weg naar de uitgang’ waren, overigens al jaren. Nooit meer beluisterd en toch niet weggegooid. Ze stonden in een vagevuur tussen oud speelgoed, uit het zicht. Maar deze week haalde ik ze tevoorschijn, nadat ik verschillende cadeaus had gekregen die verpakt waren in papier met cassettebandjes erop. Nostalgie. Daar wilde ik nog niet aan toegeven, en ineens was ik er klaar mee. Ik donderde de bandjes, zo’n 300 stuks in totaal, in twee vuilniszakken.
De hoesjes echter, wonderen van huisvlijt met schaar en lijm, verf en stift en, in twee gevallen, zelfs met het afgeknipte hoofdhaar van een vriend, blijf ik bewaren. Want die collages van beeldmateriaal uit vaak ook al niet meer bestaande tijdschriften (Vinyl!) zijn voor mij nog altijd herkenbaar. Ik kon destijds alleen aan de kleur van de rug van het bandje zien welke muziek erop stond. Ze getuigen soms van mijn persoonlijke geschiedenis en ze zijn de samenvatting van mijn muzieksmaak uit de jaren ’80, ’90 van de vorige en de jaren 00 van deze eeuw; van Theatre of Hate tot The Cure, van Teardrop Explodes tot The Wipers, van Pink Floyd tot Béla Bartók, van The Smiths tot Hüsker dü, van The Nits tot Ivy Green, van Franz Schubert tot Tim Buckley, van Test department tot Jean Sibelius. Enzovoort enzoverder.
De meeste muziek is natuurlijk nog online terug te vinden of, opnieuw, op vinyl of cd. Wat wel verloren ging, zijn de bandjes waarop vrienden verhalen bij de nummers hadden ingesproken of waarvan de unieke samenstelling niet nummer voor nummer was uitgeschreven op de hoesjes. Net als de live-opnames, de radio-uitzendingen. Daarvoor moet ik het doen met vage herinneringen.
Ik hoop dat ik tijdens het bladeren door een mapje met de vierkanten cassettehoesjes, net als een dirigent of een muzikant bij het lezen van noten op papier, de muziek weer voorbij hoor komen. Dat zou genoeg zijn.
Top Tien
Ik was als een kind zo blij met de cadeaus voor mijn verjaardag. Ze waren absoluut niet van belang voor de feestvreugde en hadden heel goed achterwege kunnen blijven. Toch was het opvallend hoe goed gekozen ze dit jaar waren. Een deel van mijn vrienden en familie had het zelfs gewaagd een boek voor me te kopen, en was er wonderwel in geslaagd een titel te vinden die ik graag wilde lezen. Daarmee hadden zij een risico genomen want ik lees best veel en heb uitgesproken voorkeuren en antipathieën. Zij gaven er bovendien blijk van groot inlevingsvermogen te hebben – en daarmee is meteen al heel veel gezegd over de waarde van literatuur en lezers. Ik ben trots op mijn vrienden!
Dankzij boekenbonnen en giften kon ik er zelf nog een enkele titel aan toevoegen en zo ontstond ineens een hele mooie, alternatieve boeken top tien. Dit is dus wat ik de komende weken ga lezen.
1. Etgar Keret, Verrassing (Podium)
2. Annemiek Schmidt Crans, BIX (Eigen beheer)
3. J.M. Coetzee, The master of Petersburg (Vintage)
4. Craig Callender, Ralph Edney, Tijd. Een visuele introductie (Librero)
5. Jan Postma, Vroege werken (DasMag)
6. Steve McCurry, Lezen (Oxfam Novib)
7. Pierre Assouline, Rosbud (De Geus)
8. Christoph Ransmayr, Cox of het verglijden van de tijd (Prometheus)
9. Georges Perec, Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs (Uitgeverij Vleugels)
10. Alfred Birney, De tolk van Java (De Geus)
Wat treffen we aan in de top tien van deze week? Boeken over lezen en schrijven, over details en schrijvers en het ‘verglijden van de tijd’. Absurdisme. Alternatieve geschiedenis. That sums it all up. Het is niet alleen de inleving van mijn vrienden, het is een portret van de lezer, de mens die ik blijkbaar ben. Ik kijk in een spiegel.