‘In The History of the Countryside (1986), the great botanist Oliver Rackham describes four ways in which ‘landscape is lost’: through the loss of beauty, the loss of freedom, the loss of wildlife and vegetation, and the loss of meaning. I admire the way that aesthetics, human experience, ecology and semantics are given parity in this list. Of these losses the last is the hardest to measure. But it is clear that there is now less need to know in detail the terrains beyond our towns and cities, unless our relationships with them are in some way professionally or recreationally specialized.
It is my hope (but not my presumption) that the words grouped here might in small measure re-wild our contemporary language for landscape. I do not, of course, believe that these words will magically summon us into a pure realm of harmony and communion with nature. Rather that they might offer a vocabulary which is ‘convivial’ as the philosopher Ivan Illich intended the word – meaning enriching of life, stimulating to the imagination and ‘encouraging creative relations between people, and people and nature’. (…)
To celebrate the lexis of landscape is not nostalgic, but urgent. ‘People exploit what they have merely concluded to be of value, but they defend what they love,’ writes the American essayist and farmer Wendell Berry, ‘and to defend what we love we need a particularizing language, for we love what we particularly know.’
[Robert MacFarlane, Landmarks, p. 9-10.]
Archief voor mei 2017
Antonietta
Ons Romeinse hotel was gevestigd in het voormalige klooster van de Basilica Santa Croce in Gerusalemme. De Basilica is nog wel in functie en heeft, naast de gebruikelijke religieuze parafernalia, een aantal bijzondere kwaliteiten. Zo sieren in de gewelven prachtige mozaïeken de plafonds en is er – voor de liefhebbers – een kapel speciaal ingericht voor een verzameling zeer waardevolle relikwieën, waaronder enkele splinters van het kruis van Christus, alsmede een afgietsel van het tablet waarvan Pontius Pilatus diens veroordeling tot de kruisiging voorgelezen had (…). Onze verbazing echter wekte een andere kleine kapel gewijd aan Antonietta Meo, ook wel liefkozend ‘Nennolina’ genoemd.
Antonietta was een onfortuinlijk meisje dat in 1937 al op zesenhalf jarige leeftijd overleden was aan een agressieve vorm van botkanker. In de lange aanloop naar haar dood had zij volhard in haar hoop en vertrouwen op God en vrijwel iedere avond brieven aan hem geschreven waarin ze om verlichting van de pijn en om verlossing van haar ziekte had gevraagd. God had haar ‘tot zich genomen’ voordat ze zeven kon worden en ze had daar vrede mee.
Haar toewijding en de vertrouwensband met God hadden dermate tot de verbeelding gesproken dat men besloten had een kapel voor haar in te richten. Er was een vitrine met enkele schoolschriften, met speelgoed en knuffels van Antonietta te zien, en er hing een jurkje dat ze gedragen had. Het was niet veel, maar het was intiem en het hoorde niet in een vitrine, in een kapel, in een koude basiliek. Aan een van de wanden was een handgenaaid, meer dan levensgroot portret bevestigd van het meisje met haar gitzwarte pagehoofdje – een fraai staaltje devote huisvlijt. Je kon er natuurlijk kaarsjes voor haar opsteken en daarna een van de flyers meenemen, die er in vier talen lagen. Achterop stond een gebed en voorop haar gezicht – overal in die kapel en in de Basilica omringde ons dat iconische gezicht van Antonietta. Antonietta die, zo lijkt de bedoeling, heilige moet worden. De jongste katholieke heilige ooit. Waarom? Wat is het wonder dat met haar herdacht moet worden? Het accepteren van de dood, de voortijdige dood? De overtuiging dat Jezus redt? Ik begrijp er niets van. Voordat het zover is, moeten er echter ‘op miraculeuze wijze’ nog wel een paar wonderen worden aangetroffen die zij in haar korte levensgeschiedenis heeft verricht, dat vereist nu eenmaal de katholieke bureaucratie. We zullen zien.
Ondertussen waren wij behoorlijk bang van haar geworden. F. stelde aan het einde van de dag zelfs enigszins opgelucht vast dat ze erin geslaagd was de kleine flyer ergens te verliezen. Maar het gezicht van Antonietta, (een soort halfzusje van Anne Frank) achtervolgde ons nog steeds. We verklaarden het noemen van haar naam tot taboe, hoe treurig haar korte leven ook was.
Het is dat spoken niet bestaan, anders had ze ’s nachts vast door het klooster gerend, op onze deuren gebonsd en toegekeken hoe wij de slaap der onwetenden sliepen.
Mr. Minimal en de anderen
Nachttrein
Rome bleek een dagreis ver te zijn met de trein. Maar we zouden veel meer in het tempo van de ziel sporen. Bovendien: we zouden weer eens met de nachttrein gaan.
We waren met z’n vijven en ontmoetten op de terugreis D., die de zesde persoon in onze coupé zou zijn. Hij vertelde verhalen over Denemarken en over zijn historisch onderzoek in het Deense instituut in Rome naar de effecten van de (heilige) missie. Wij deelden onze wijn en snacks met hem. Hij sloot naadloos op ons aan en met z’n allen probeerden we onze indrukken van Rome te verwerken.
Nadat we door treinpersoneel tot stilte waren gemaand, de bedden hadden neergeklapt, de deur dicht hadden geschoven en de gordijnen toe, probeerden we te slapen in de nachttrein. Sommige van ons stortten meteen in de diepte – omdat ze dat overal kunnen. De anderen lagen regelmatig wakker. Ik bleef ook veel draaien en keren, op zoek naar een fijne houding, terwijl claustrofobische gevoelens op de loer lagen. Bovenin, waar ik weliswaar iets meer beenruimte had maar ook de warmte zich verzamelde. Vlak onder het dak – niet over nadenken, niet over nadenken.
Ik merkte dus dat de trein ’s nachts een paar keer stopte. Ogenschijnlijk zomaar, ergens. Langdurig. Bij een grens misschien? Om niet te vroeg aan te komen? Een enkele keer veranderde ook de rijrichting. Soms viel er licht door het gordijn binnen; de aankondiging van gevaarlijke trajecten waar langzaam gereden moest worden, van de bochten in een tunnel, van lantaarns op een station en uiteindelijk van de volgende dag.
Het was behoorlijk kouder, ook daarvan was ik ‘s nachts nog even wakker geworden. We waren met 22 graden uit Rome vertrokken en toen we om halfzeven wakker werden gemaakt door Oostenrijkse grenswachten, stonden we in Salzburg en in de sneeuw. Die sneeuw bleek daarna ook nog in een groot deel van Beieren te liggen. Het was alsof we de hele zomer en herfst in Rome hadden doorgebracht en de winter plotseling was ingevallen.
Bij het ontbijt vergeleek S. het slapen in de nachttrein met het leven van een baby in de buik van zijn moeder. Je wordt vervoerd, je gaat van hot naar her en je hangt soms ondersteboven in je vruchtwater. Je kunt er niks aan doen, het is best krap maar wel lekker warm. Als je je niet verzet maar meedrijft op de stroom, dan is er licht aan het einde van de nacht, en kom je vanzelf aan. Wat je dan wacht, is een verrassing. Maar in de tussentijd kun je slapen.