Eindelijk kon ik me vorige week weer eens een hele week lang op het schrijven concentreren. Ik schreef iedere dag een klein hoofdstuk voor een nieuwe roman. Aan het einde van de middag stopte ik. ’s Avonds ging ik dan lezen, al wist ik dat daar een zeker risico in school. Tijdens het schrijven leg ik alle pantsers af voor taal en verhaal. Andermans werk kan dus een sterke invloed krijgen. Soms is dat wenselijk en kun je het opzoeken; een bepaalde sfeer of vertelstijl. Maar meestal bedreigt het je eigenheid, je authentieke stemgeluid of de zuiverheid daarvan. Dat geldt tenminste voor mij, maar de meningen lopen daarover natuurlijk uiteen.
Desondanks koos ik er toch voor door te lezen in het boek waaraan ik eerder begonnen was en dat nogal een leesproject is: de Kwaadschiks -turf van A.F.Th. van der Heijden, in totaal bijna 1300 pagina’s. Vijfentwintig jaar geleden stonden Van der Heijdens beeldspraak en humor me bijzonder na. Het is nog altijd indrukwekkend om te lezen hoe hij de verteltijd steeds langer kan laten duren. Hij beheerst de Dehnung als geen ander; vorm en inhoud zijn een absolute eenheid in zijn werk – dat ook nadrukkelijk over ‘leven in de breedte’ gaat.
Toch viel de beïnvloeding dit keer mee. Sterker nog: doordat ik zelf zo intensief aan het schrijven was, zag ik Van der Heijden dwars door zijn tekst heen aan het werk. Ik herkende de mechanismen, de associaties, de zucht naar kwinkslagen en woordspelingen. Ik voelde als het ware met mijn vingers aan de achterkant van het borduurwerk, onze schrijvershanden vloeiden in elkaar over maar ik sloeg andere wegen in, nam andere beslissingen en stak van het lezen vooral op wat ik zelf juist niet wilde doen.
Omdat het ‘schrijven in de breedte’ paradoxaal genoeg wijst op extreme concentratie en oog voor detail – cruciaal voor een goed verhaal – is Kwaadschiks toch ook een spiegel die ik mij voorhoud. Bovendien: sinds pagina 270 zit ik er eindelijk ‘in’ – een lengte waarop ik zelf allang klaar ben met vertellen.