Archief voor augustus 2016
Uitgelezen 77
‘What action did Bloom make on their arrival at their destination?
At the housesteps of the 4th of the equidifferent uneven numbers, number 7 Eccles street, he inserted his hand mechanically into the back pocket of his trousers to obtain his latchkey.
Was it there?
It was in the corresponding pocket of the trousers which he had worn on the day but one proceeding.
Why was he doubly irritated?
Because he had forgotten and because he remembered that he had reminded himself twice not to forget.
What were then the alternatives before the, premeditatedly (respectively) and inadvertently, keyless couple?
To enter or not to enter. To knock or not to knock.
Blooms decision?
A stratagem. Resting his feet on the dwarf wall, he climbed over the area railings, compressed his hat on his head, grasped two points at the lower union of rails and stiles, lowered his body gradually by its length of five feet ten inches of the area pavement, and allowed his body to move freely in space by separating himself from the railings and crouching in preparation for the impact of the fall.’
[James Joyce, Ulysses, p.779.]
1916
Als iets Dublin en Ierland bezighield in 2016 dan was het wel 1916. In het centrum van de hoofdstad maar ook daarbuiten (en op veel meer plaatsen in het land) wordt prominent de paasopstand tegen de Britse overheersing van 1916 herdacht. Er is er bijna geen blinde muur meer te vinden waar niet een van de betrokkenen op is afgebeeld, een vlag of eenvoudigweg een bewerking van het jaartal. Graffiti is sowieso op veel plekken weggewerkt; in het straatbeeld overheersen ‘officiële’ getekende afbeeldingen. Er zijn musicals, films, boeken, bijeenkomsten en tentoonstellingen. 1916 is onvermijdelijk aanwezig, overal waar je kijkt.
Hoe graag de Ieren de heldhaftigheid van de deelnemers ook willen onderstrepen, de passopstand was bepaald geen militair succes. Vele doden en een reeks executies waren het gevolg en Ierland werd daarna ook niet direct onafhankelijk. Je kunt hooguit zeggen dat het de geest van de onafhankelijkheidsgedachte weer nieuw leven ingeblazen heeft, met name als gevolg van de executies van de prominente revolutionairen. En de IRA werd na de opstand opgericht – met alle gevolgen van dien.
Ik vond het wat teveel van het goede, dat vlagvertoon, dat krachtige nationalisme en die heldenverering. Herdenken op deze schaal is een valkuil. Helden van mensen maken, is de eerste stap naar ophemeling, naar ontkenning van hun menselijkheid. Zoiets als achteraf wonderen ontdekken die iemand verricht zou hebben – opdat hij of zij maar heilig verklaard kan worden. En hoewel ik goed begrijp dat Ierland zich onderdrukt gevoeld heeft en zijn onafhankelijkheid nu koestert, ben ik ook van mening dat nationalisme eigenlijk nergens goed voor, is, behalve voor oorlog.
De hernieuwde oproep tot het samengaan van Noord-Ierland en Ierland na de Brexit is dan ook niet alleen ironisch maar ook nogal naïef. Want in Noord-Ierland wonen behoorlijk wat mensen die daar helemaal niets in zien. Hoe logisch het ook lijkt om van de bewoners van het eiland Ierland een volk te maken, het is helaas niet zo simpel. Ook dat is een les van de geschiedenis.
Drinker with a writing problem
‘Brendan Francis Behan (1923-1964) was an Irish poet, short story writer, novelist and playwright who wrote in both English and Irish. He was also an Irish Republican and a volunteer in the Irish Republican Army.
His works include The Borstal Boy, The Quare Fellow and The Hostage.
He would regularly meet with friends in the Harbour Lights Bar, now known as Harkins, The Harbour Bar.
It was here he had his last drink in March 1964 before suffering a heart attack. An IRA guard of honour escorted his coffin during a funeral that one newspaper described as “The biggest funeral since those of Michael Collins and Charles Stewart Parnell”’.
Dat was om de hoek, deze tekst op een spandoek en die kroeg stond er tegenover – in een flauwe bocht vol dichtgespijkerde panden, in de straat die naar de pakhuizen van de Guinnessbrouwerij gaat. Ik kende het werk van Behan niet, had alleen weet van zijn reputatie als begenadigd ouwehoer, zatlap en stokebrand. Zichzelf typeerde hij ooit als ‘a drinker with a writing problem.’
Wonderlijk misschien dat er zoveel mensen naar zijn begrafenis kwamen, aangezien hij er zoveel beledigd had. Of misschien ook niet. Want hoewel ook wij regelmatig in de alcoholluchten stonden op de vreemdste uren van de dag, meermaals het pad kruisten van kroeglopers die de weg behoorlijk kwijt waren en zeker ook in St. James en The Liberties duidelijk zichtbaar was waarom Joyce de drank als ‘the curse of Ireland’ typeerde, werd ik toch nieuwsgierig. Sterker nog: ik voelde The Harbour Bar iedere dag aan me trekken en kan ook niet ontkennen dat ik warme gevoelens kreeg bij het begrip ‘home’ waarmee ijzersterke marketeers het Storehouse van Guinness zo succesvol hadden verbonden.
In een vorig leven zou ik misschien de romantiek hebben gekoesterd van ons verblijf met uitzicht op de gigantische brouwerij; alsof het legendarische zwarte, fluweelzachte biertje met de romige schuimkraag daar uit een natuurlijke bron ontsprong en het in de nabij gelegen kroegen zoveel beter smaakte als in de Ierse pub bij mij in Nederland om de hoek. Misschien zou ik toen wel iedere avond naar die kroeg van Behan zijn gegaan – om er net zolang te blijven zuipen totdat ook ik de verkeerde mensen tegenkwam en hen beledigen moest. Met alle gevolgen van dien.
Nu dronk ik mijn Guinness met mate en bezochten we slechts Behans graf. Hij is dood maar zijn werk leeft gelukkig nog. Ik ben benieuwd naar zijn vermeende smakelijke taal, naar de stijl van dit sujet die, dat kan niet anders, van het zwarte Ierse goud doordrenkt moet zijn.
Het midden van nergens
We namen de trein naar het vliegveld, zigzagden door de mensenmassa naar onze gate en vlogen daarna over de Noordzee, over de Ierse zee om aan te komen bij een busstation waar de ene na de andere touringcar mensen afvoerde naar elders. Ook wij namen een bus en nog een, dwars door het land. Bij wijze van pauze lagen we een uurtje of twee met tientallen anderen in een parkje in Galway. Het was een uitzonderlijk mooie dag en iedereen die er nog was, leek de straat op gegaan. Onze laatste bus scheurde daarna met ware doodsverachting langs gehuchten, kerkjes, kastelen en golfbanen en hield uiteindelijk halt bij wat geen halte was maar een plek langs de weg, waarvan wij slechts de naam kenden. De chauffeur wist waar het was, Ierland is een dorp. Nadat we waren uitgestapt, spoot hij weer weg. Er passeerde nog één auto en toen viel de stilte in. And then there were four. We staken de weg over en stonden als een nietige stam onderaan een van die bergen die we als oude, versleten reuzen al hadden zien liggen onderweg. Reuzen die zich nergens meer druk over maakten, stammend uit de tijd dat de aarde nog woest en ledig was.
‘How did I get here?’ zong het in mijn hoofd. Ik wist het wel maar het deed er niet meer toe.
S. had boodschappen gedaan voor een aantal dagen omdat er binnen een straal van tien kilometer geen winkels waren en we zelf moesten koken.
‘I think they’re going remote’ had een van de winkeljongens in Galway verondersteld bij het afrekenen van de artikelen. Inderdaad. We waren een lange werkdag lang onderweg om te komen waar we wilden zijn: in het midden van nergens.
Vanuit het hostel werd al naar ons gezwaaid toen we het steile pad opliepen en een geit begon enthousiast te mekkeren toe ze ons naar boven hoorde komen over het grint. We waren van harte welkom in het midden van nergens. Dat die plek bestaat en dat je er in een dag naar toe kunt reizen is een fijne gedachte, een mooie steen die we hebben opgeraapt. We kunnen hem tevoorschijn halen als we er zin in hebben.
Famine road
Aan het einde van een stevige, indrukwekkende wandeltocht langs Killary Harbour met fabuleus uitzicht op de indrukwekkende uitlopers van de bergen aan de baai, op lange watervallen en steeds verder afbrokkelende, dakloze huizen en uiteindelijk: op de Atlantische oceaan, in alle denkbare weersomstandigheden en met onder onze voeten alle denkbare ondergronden van slecht geasfalteerde weg tot een voetpad van louter rotsen en modder kwamen we aan in een haventje bij de pier van Rosroe. Dat was min of meer het eindpunt van de zogenaamde famine road die we hadden gevolgd – een van die vele wegen die in de negentiende eeuw ten tijde van de grote hongersnood in Ierland werd aangelegd om toch nog wat werkgelegenheid te bieden. De famine roads dienden geen enkel ander doel – en gingen doorgaans dan ook nergens naar toe. Ze hielden zomaar op, middenin het landschap. Ook onze route eindigde in het niets, ergens tussen het gras op de door de wind en regen gladgeslepen rotsen.
We daalden af naar het haventje van Rosroe, dat uit hooguit tien huizen bestaat. Op de intens naar schapen- en paardenpoep stinkende kade stond een roestige vissersboot op klossen te verroesten. Vlak daarnaast zagen we een al jaren gesloten jeugdherberg, Closed for renovation. Op de zijkant van dat gebouwtje hing een plaquette.
Wat deed hij hier? Hier, zo ongeveer aan het einde van Europa? Nog maar een paar jaar voor zijn dood? In deze stilte, in deze stank?
Een korte zoektocht naderhand lijkt iedere romantische fantasie over de betekenis van het verblijf van Wittgenstein – waarvan we ook in Dublin bewijs troffen, tot in de kassen van de botanische tuinen – te ontnuchteren:
‘…and when he resigned his Professorship in 1947 he came to live and work in Ireland for more than two years, partly in lonely occupation of the Quay House on Rosroe Pier at the entrance to Killary Harbour and partly in Ross’s Hotel on Parkgate Street in Dublin.
Apart from providing quiet surroundings and some dramatically beautiful scenery it could not be claimed that Ireland exercised any influence on the philosopher, nor could it be said that he in turn bore any influence on Ireland other than on one important Dublin psychiatrist whose life he changed. He met, casually and socially, as will be seen, a few influential people; they advised him about his money – he had already given away most of his inherited wealth – and looked after his health; but it is to be doubted that he talked tot hem about his philosophy. Whom else might he have impressed? The postman of Rosroe, a receptionist at Ross’s Hotel, an elderly and intelligent mental patient in St Patrick’s Hospital; few others of whom we know.’
[George Hetherington, Wittgenstein in Ireland: An Account of His Various Visits from 1934 to 1949, p. 169.]
Goed dan. Misschien verdient het nog nader onderzoek, bijvoorbeeld naar de psychiater in Dublin, of naar de postbode natuurlijk.
In de tussentijd hangt er toch maar mooi een plaquette bij de stinkende pier van Rosroe – voor die enkele, onwaarschijnlijke pelgrim die daar ooit komt. En misschien wel opdat die famine road dan toch nog ergens heen gaat.