‘If you lose your ego, you lose the thread of that narrative you call your Self. Humans, however, can’t live very long without some sense of a continuing story. Such stories go beyond the limited rational system (or the systematic rationality) with which you surround yourself; they are crucial keys to sharing time-experience with others.
Now a narrative is a story, not logic, nor ethics, nor philosophy. It is a dream you keep having, whether you realize it or not. Just as surely as you breathe, you go on ceaselessly dreaming your story. And in these stories you wear two faces. You are simultaneously subject and object. You are the whole and you are a part. You are real and you are shadow. “Storyteller” and at the same time “character”. It is through such multilayering of roles in our stories that we heal the loneliness of being an isolated individual in the world.
Yet without a proper ego, nobody can create a personal narrative, any more than you can drive a car without an engine, or cast a shadow without a real physical object. But once you’ve consigned your ego to someone else, where on earth do you go from there?
At this point you receive a new narrative from the person to whom you have entrusted your ego. You’ve handed over the real thing, so what comes back instead is a shadow. And once you ego has merged with another ego, your narrative will necessarily take on the narrative created by that other ego.’
[Haruki Murakami, Underground, The Tokyo Gas Attack and the Japanese Psyche, p. 201.]
Archief voor juni 2016
Zonder ingang
We liepen verkeerd in Naka-meguro althans als de tips uit het krantenartikel werkelijk voor ons waren bestemd – wat ik al betwijfelde. Nadat we het metrostation uitkwamen, sloegen we de hoek om in plaats van rechtdoor te lopen naar het riviertje. Daardoor kwamen we onder andere langs een extreem smalle tweedehands boekhandel met doffe ramen. Het was een soort dubbele pijpenla gesplitst door een overvolle, dubbele kastenrij. De boeken (en, dat moet gezegd, ook de tweedehands porno dvd’s) stonden niet alleen in de kasten, ze lagen ook in stapels opgetast ervoor, en bijeengebonden met banden daar weer bovenop. Een berg van Babylonische proporties.
We bepotelden de inhoud van een kistje met aanbiedingen dat buiten stond: allemaal pockets in het Japans. Pockets vol wonderlijke tekens waaruit we niets konden opmaken maar al drie weken lang gefascineerd naar gestaard hadden. We wilden allebei een boek met van die tekens hebben, gewoon om naar te kijken, terug in Nederland.
Het eerste boekje dat ik uit de bak viste, nam ik in de hand omdat ik er iets op herkende: een portretfoto van Walter Benjamin. Een dergelijk toeval verbaasde me al bijna niet meer; ik wist dat ik het moest kopen. Daarna Japans leren, de auteur opzoeken, etc. etc. We zullen zien, u hoort er het fijne nog wel eens van. Het zag er in ieder geval prachtig uit, in al zijn eenvoud. Op de zwart-wit foto van Walter Benjamin werd, naarmate het boekje vorderde (van achter naar voren) steeds verder ingezoomd, totdat een abstract kunstwerk van pixels overbleef. Intrigerend, en ongetwijfeld betekenisvol voor de inhoud.
Het pocketboekje zou me maar 200 yen kosten, maar afrekenen was nog niet zo eenvoudig. De smalle gevel aan de straatkant bevatte slechts twee ramen, waarvan er een half open stond. Er was nergens een deur te bekennen. We konden de boekhandelaar achterin zijn zaak zien zitten, zo op het oog in slaap gesukkeld. M. klopte op het raam. Prompt werd de winkelier wakker en keek naar ons opzij. We hielden onze boekjes omhoog en hij maakte aanstalten naar ons toe te komen, door het smalle paadje dat er tenminste in de ene helft van de winkel nog was. Na drie stappen keerde hij echter op zijn schreden terug om twee papieren zakjes te pakken, zakjes net als hijzelf; met vetvlekken erop. Hij nam ons de boekjes uit handen, pakte ze in en rekende nors mompelend met ons af.
Wist hij nog wat hij in huis had en kon hij dat dan nog vinden? En zouden geïnteresseerde klanten ergens een catalogus kunnen raadplegen, of moesten ze hem gewoon maar vragen naar een bepaalde titel? Hoe zou dat werken in die boekenwinkel zonder ingang?
Stijlfiguur
In een merkwaardige discussie op De Correspondent bleek onlangs opnieuw dat het voor veel mensen moeilijk is begrip op te brengen voor andere culturen, en voor nuances. Journalist Sterre Sprengers had bij een artikel over natuur een foto geplaatst van een bonsaiboom en fikse kritiek te verduren gekregen over die ‘volstrekt onnatuurlijke’ manier van bomen kweken.
Ons bezoek aan ‘bonsaidorp’ Saitama, even buiten Tokyo, was in retrospect dan misschien ook vooral een nadere kennismaking met een bepaalde, andere mentaliteit. In het Omiya Bonsai Art Museum zagen we niet alleen een tentoonstelling van zeer indrukwekkende exemplaren, we ontdekten er ook de bijzondere geschiedenis van het dorp zelf, waar ook nu nog veel bonsaikwekerijen zijn en – wat de kwekers zelf betreft – de standaard wordt gezet voor de bonsaicultuur. Het dorp bestond sinds 1925, en was ontstaan doordat een groep kwekers na de grote aardbeving van 1923 vanuit Tokyo samen naar het platteland was verhuisd. Zij stelden vier regels op voor de bewoning van hun nieuw gevestigde dorp; de huizen mochten niet hoger dan een verdieping zijn, de tuinen mochten alleen door heggen gescheiden zijn; je moest tenminste tien bonsaibomen hebben en de kwekerijen moesten voor iedereen toegankelijk blijven. Deze regels gelden tot op de dag van vandaag. En dus maakten we niet alleen in het museum, niet alleen in deze tempel van de edele bonsaikunst kennis met deze cultuur, maar proefden we er in het hele dorp van.
Als het kweken van bonsaibomen mij iets duidelijk heeft gemaakt dan is het wel dat tegenstrijdigheden, of eigenlijk: schijnbare tegenstrijdigheden dichter bij als de waarheid komen dan eenduidige opvattingen. De kwekers binden hun bomen af om ze in een bepaalde richting te buigen, zeker. Ze hebben echter ook dagelijks oog voor de behoeftes van hun bomen, verzorgen ze met een nauwgezetheid en tederheid die wij ons nauwelijks kunnen voorstellen en houden ze daarmee vele tientallen zo niet honderden jaren in leven. Stronkjes sterven soms af, maar worden in innige verstrengeling met levende, overeind gehouden. Een arsenaal aan alleen voor bonsai geschikte scharen en tangetjes staat hen voor het snoeien ter beschikking. En is het niet een zeer gevoelige gedachte dat je met het verzorgen van een bonsaiboom in die enorm verstedelijkte omgeving waar soms nauwelijks natuur te bekennen is, de seizoenswisselingen in huis haalt? Als het een loofboom is, bloeit hij op in de lente en laat ook binnenshuis zijn bladeren vallen als het herfst is. Het landschap in een notendop, als geheugensteun, als spiegel, de vergankelijkheid dagelijks, tastbaar aanwezig.
Bonsai is teder en wreed tegelijk, zoals de natuur zelf. En bovendien: pars pro toto voor het land van oorsprong. Want Japan is niet alleen het land waar de zon opgaat, waar de natuur ondanks alle verstedelijking en technologische ontwikkeling nog altijd een grote rol speelt, maar ook het land van die ene, essentiële stijlfiguur: de paradox.
Japan, mei 2016
De knekels van Geffen
Het steeds maar weer bezoeken van kerkhoven en begraafplaatsen lijkt soms niet meer dan een gewoonte, leeg te zijn gelopen in een betekenisloos ritueel. Maar dan is er ineens toch weer een verhaal te vertellen over de doden die we aantreffen, of schuilt het in de laatste rustplaats zelf. Op de kleine knekelhof naast de Maria Magdalena kerk in het Brabantse Geffen viel mijn oog eerst op de onfortuinlijke Hendrikus Rovers die ‘door noodlottig ongeval’ op zijn verjaardag stierf: geboren op 14 november 1936, gestorven op 14 november 1963. Daarna liep ik naar S., die iets in de lucht hield. Het kleine knekelveld leek nog niet zo lang geleden omgewoeld en geëgaliseerd en wat zij vasthield was het botje van een mens, een vingerkootje misschien. Lichtgrijs, poreus en zacht. We richtten onze blik naar de knekelakker en zagen we tussen de stenen, de glas- en potscherven, tussen het plat gestampte zand zomaar nog een stuk of vijf, zes menselijke resten liggen. Een klein bolletje dat het einde van een boot geweest moest zijn, iets dat op een scheenbeen leek, enfin… onze kennis van de anatomie schoot tekort.
Wat we aantroffen, legden we op het kruis van een ander graf bij elkaar. Dat was misschien niet helemaal gepast, de dode in kwestie kon zich er niet meer tegen verzetten. Maar nu bestond er wel een kleine kans dat haar familie zich, net zoals wij, zou opwinden over het grove werk van de knekelmannen, de grafdelvers van Geffen. Of beter nog; dat die het zelf zouden zien, en zelf zouden inzien dat het gebeente van de doden het verdient als meer dan puin te worden behandeld op die knekelmijn. We weten allemaal dat graven na verloop van tijd worden geruimd, maar moet je het respect voor je knekels dan ook nog afkopen?